In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper, op 25 september 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1973, is gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld in een openbare zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, en dat er een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren op staat volgens Belgisch recht. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die bevestigen dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal worden teruggebracht om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België geen belemmering vormen voor de overlevering, en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten is toegestaan, zodat hij kan worden vervolgd voor de strafbare feiten die in het EAB zijn omschreven. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.