Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) op 26 oktober 2022, maar de opgeëiste persoon verscheen niet ter zitting. Zijn raadsman was aanwezig, maar niet bevoegd om de opgeëiste persoon te verdedigen.
De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenneming van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van tien maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon plaatsvinden omdat de vereisten van artikel 12, sub d, OLW niet waren nageleefd.
De rechtbank concludeerde dat de garanties die in het EAB waren opgenomen niet voldeden aan de eisen voor een eerlijke rechtsgang, met name omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis had geleid. De rechtbank weigerde daarom de overlevering en oordeelde dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet voldoende waren gewaarborgd. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.