ECLI:NL:RBAMS:2022:7308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/198422-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden en het ontbreken van aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de zitting in Polen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in Polen, en dat er geen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen in de Poolse detentie-instellingen bestaat.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsman verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling, omdat hij niet ononderbroken vijf jaar rechtmatig in Nederland had verbleven. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/198422-22
RK nummer: 22/3819
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2019 door
the District Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
valid judgment of the Regional Court for Wroclaw – Śródmieście in Wroclaw(Polen) van 4 september 2013 (referentie: II K 609/12) en een
valid decision of the Regional Court in Sopot(Polen) van 25 januari 2018 (referentie: II Ko 692/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat in het EAB staat dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de ‘
sentencing hearing’ en onduidelijk is op welke manier hij daarvoor is opgeroepen. De raadsman verzoekt subsidiair om de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Het EAB vermeldt in onderdeel d) dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Dit heeft de opgeëiste persoon tijdens het verhoor op 8 augustus 2022 ook bevestigd.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt in onderdeel d) dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de zitting die tot de beslissing heeft geleid. De rechtbank stelt daarmee vast dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is dus niet van toepassing. Dat de opgeëiste persoon stelt niet aanwezig te zijn geweest bij de ‘
sentencing hearing’ doet aan het voorgaande niets af.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
mishandeling
diefstal door twee of meer verenigde personen
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. De opgeëiste persoon verblijft sinds november 2017 in Nederland. Hierdoor voldoet hij weliswaar niet aan de minimumeis van vijf jaar, maar hij zou – gelet op het minimale verschil – desalniettemin gelijk moeten worden gesteld met een Nederlander.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland heeft verbleven, hij niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon op dit moment niet in aanmerking komt voor gelijkstelling omdat hij niet voldoet aan het eerste vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op gelijkstelling met een Nederlander.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, omdat de detentieomstandigheden in Polen niet op orde zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat in Poolse detentie-instellingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer ten aanzien van de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru). De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 180, 181, 300 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.