ECLI:NL:RBAMS:2022:7313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/081219-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot deelname aan criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aurich in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 juli 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten zoals vermeld in het EAB beoordeeld.

Tijdens de zittingen op 20 en 28 september 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz. De raadsman voerde aan dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij bepaalde feiten niet voldoende uit het EAB blijkt en verzocht om nadere vragen aan de uitvaardigende autoriteit. De officier van justitie stelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de verdenkingen.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat de overlevering voor de meeste feiten kon worden toegestaan. Voor enkele feiten, waar de opgeëiste persoon geen betrokkenheid bij had, werd de overlevering geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering, behalve voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon niet betrokken was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/081219-22
RK nummer: 22/3433
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2022 door het
Amtsgericht Aurich(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 september 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2022 aangehouden, omdat de opgeëiste persoon abusievelijk niet (op tijd) was aangevoerd, terwijl hij had aangegeven van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken.
Zitting 28 september 2022
Op de openbare zitting van 28 september 2022 is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing op 20 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van voormelde officier van justitie. Ook de opgeëiste persoon was aanwezig. Hij werd bijgestaan door voormelde raadsman.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft op de zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoek van het Kantongerecht Aurich (Duitsland), uitgevaardigd op 3 januari 2022 (dossiernummer: 6 Gs 510 Js 27100/21 (2344/21)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat voor een deel van de feiten - 1 tot en met 9, 11 tot en met 13, 15 en 21 tot en met 24 - de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet uit het EAB blijkt. Hij heeft verzocht daarover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Subsidiair heeft hij verzocht de overlevering te weigeren voor deze feiten.
De raadsman vindt dat daarnaast ook nadere vragen moeten worden gesteld over de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, nu de rechtbank in Duitsland in de zaak van twee medeverdachten heeft vastgesteld dat het bestaan van een criminele organisatie niet bewezen kon worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de overlevering te weigeren hiervoor. De raadsman heeft tevens verzocht om de opgeëiste persoon te schorsen als de rechtbank beslist om de zaak aan te houden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat uit het EAB genoegzaam blijkt van welke feiten de opgeëiste persoon wordt verdacht en dat er dus geen reden is om nadere vragen te stellen dan wel de overlevering te weigeren voor de door de raadsman opgesomde feiten.
Ten aanzien van het tweede punt van de raadsman stelt de officier van justitie zich tevens op het standpunt dat er geen reden is om de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen, omdat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist en geen reden is om hieraan te twijfelen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB zien op verdenking van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de illegale handel in verdovende middelen. Het gaat blijkens het EAB en de aanvullende informatie van 12 augustus 2022 om in totaal 82 feiten. In het EAB staat per feit aangegeven of de opgeëiste persoon betrokken is geweest bij enige verkoop. Daarnaast heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in een aangehecht schema, dat deel uitmaakt van het EAB, per feit laten weten of zij de opgeëiste persoon verdenkt van betrokkenheid daarbij.
De rechtbank is – met de raadsman– van oordeel dat voor zover de overlevering van de opgeëiste persoon (naast de deelname aan de criminele organisatie) betrekking heeft op de verdenking van verkoop van verdovende middelen het EAB niet genoegzaam is ten aanzien van de door de verdediging genoemde feiten waarvan in het EAB melding wordt gemaakt dat de opgeëiste persoon daar geen betrokkenheid bij heeft gehad. Voor het overige is voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en van welke feiten hij wordt verdacht.
Dat de rechtbank in Duitsland ten aanzien van medeverdachten heeft geoordeeld dat niet is gebleken van (deelname aan) een criminele organisatie, maakt niet dat dit ook voor de opgeëiste persoon heeft te gelden. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet laten weten dat de verdenking richting de opgeëiste persoon, zoals weergegeven in het EAB, is gewijzigd. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat de informatie in het EAB klopt en dat de overlevering van de opgeëiste persoon mede wordt verzocht voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank ziet geen reden hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om nadere vragen te stellen over de rol van de opgeëiste persoon bij de door de raadsman opgesomde feiten. De Duitse autoriteiten hebben per feit laten weten of zij de opgeëiste persoon verdenken van betrokkenheid daarbij. Ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten 1 tot en met 9, 11 tot en met 13, 15 en 21 tot en met 24 alle betrekking hebbend op de verkoop van verdovende middelen is in het EAB opgenomen dat de opgeëiste persoon daar geen betrokkenheid bij heeft gehad. Voor die feiten moet de overlevering dan ook worden geweigerd. Wat de overlevering voor deelname aan een criminele organisatie betreft is niet vereist dat vast komt te staan dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan ieder feit dat in het verband van die organisatie is begaan. Dat maakt ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de overlevering voor dat feit te weigeren.
De feiten zijn genoegzaam omschreven en het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden. De rechtbank wijst daarmee tevens het aan de aanhoudingsverzoeken verbonden schorsingsverzoek af. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie van het Arrondissementsparket Aurich (Duitsland) heeft bij brief van 6 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
Voor zover deze zekerheid een voorwaarde zou moeten zijn voor de latere uitlevering van de verdachte [opgeëiste persoon], wordt nu reeds de verzekering gegeven dat de in deze zaak vervolgde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de toepasselijke versie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden teruggezonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten die in het EAB onder onderdeel e) zijn omschreven met de nummers 10, 14, 16 tot en met 20 en 25 tot en met 27, waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aurich(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB onder onderdeel e) omschreven feiten met de nummers 10, 14, 16 tot en met 20 en 25 tot en met 27, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de in het EAB onder onderdeel e) omschreven feiten met de nummers 1 tot en met 9, 11 tot en met 13, 15 en 21 tot en met 24, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.