ECLI:NL:RBAMS:2022:7314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/195564-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en weigeringsgronden ex artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Gdańsk, Polen, op 12 november 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, is in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 1 juni 2016, waartegen de overlevering is verzocht. De verdediging heeft aangevoerd dat de Poolse autoriteiten de opgeëiste persoon niet deugdelijk hebben geïnformeerd over het proces, aangezien de oproeping naar zijn woonadres in Polen is gestuurd, terwijl hij op dat moment in Duitsland in detentie verbleef. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen andere belemmeringen zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/195564-22
RK nummer: 22/3777
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 november 2019 door
the District Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the Regional Court in Malbork(Polen) van 1 juni 2016 (referentie: II K 1063/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat bij bovengenoemd vonnis van 1 juni 2016 aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging is bevolen bij beslissing van 8 augustus 2017. Deze beslissing, waarbij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf werd bevolen, valt niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - en dus niet onder die van artikel 12 OLW - nu bij deze beslissing niet de aard en de maat van de eerder uitgesproken straf werd gewijzigd, en niet is gebleken dat de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven op dit punt over een zekere beoordelingsbevoegdheid beschikte. [1]
Het voorgaande betekent dat alleen het vonnis van 1 juni 2016 moet worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren. De Poolse autoriteiten hebben verzuimd om de opgeëiste persoon deugdelijk te informeren over het proces. Zij hebben de oproeping voor de zitting verstuurd naar zijn woonadres in Polen, terwijl zij ervan op de hoogte waren dan wel behoorden te zijn dat hij op dat moment in detentie verbleef in Duitsland. Door het onzorgvuldige handelen van de Poolse autoriteiten is er geen reden om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er aanleiding is om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De oproeping voor de zitting is verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon in Polen. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 augustus 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon dit adres heeft opgegeven tijdens het vooronderzoek waarbij hij een adresinstructie heeft gekregen. De opgeëiste persoon is toen gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en ook op de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De opgeëiste persoon is echter naar het buitenland vertrokken, zonder de Poolse autoriteiten hiervan op de hoogte te brengen. Overlevering houdt onder die omstandigheden geen schending in van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Of en in hoeverre een detentieverblijf in het buitenland de rechtsgeldigheid van de oproeping aantast, moet worden bepaald in Polen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 22 augustus 2022 en 26 september 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 3 augustus 2012. Hij is toen geïnformeerd over onder meer zijn verplichting om de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte te brengen, alsook wat de gevolgen zouden zijn van het niet voldoen aan deze verplichting. Deze adresinstructie heeft hij persoonlijk ondertekend. Blijkens onderdeel d) van het EAB heeft de opgeëiste persoon een adres opgegeven in Polen en is de oproeping op 12 april 2016 naar dit adres gestuurd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven. De opgeëiste persoon heeft er desalniettemin voor gekozen naar Duitsland te vertrekken, zonder de Poolse autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Dat de opgeëiste persoon vervolgens in Duitsland in detentie heeft verbleven, doet hieraan niet af, temeer nu de oproeping op 12 april 2016 is verstuurd, terwijl de opgeëiste persoon pas op 20 mei 2016 werd gedetineerd.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77.