ECLI:NL:RBAMS:2022:7316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/751119-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische vrijheidsstraf en toepassing van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Limburg in België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Belgische nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg in België, waarin een vrijheidsstraf van vijf jaar was opgelegd. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was opgeroepen voor de zitting. De officier van justitie betoogde echter dat de verzetsgarantie die door de Belgische autoriteiten was afgegeven, voldoende was en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat artikel 6a OLW niet van toepassing was, omdat het vonnis nog niet onherroepelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verzetsgarantie voldoende was en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de detentieomstandigheden in België voldoende garanties boden om de overlevering toe te staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, onder de voorwaarden dat hij na de overlevering op de hoogte wordt gesteld van zijn rechten en dat hij de mogelijkheid heeft om verzet of hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751119-22
RK nummer: 22/3068
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2022 door het Parket van de Procureur des Konings Limburg (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr B.H.M. Nijsten, advocaat te Cardier en Keer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg – afdeling Tongeren (België) - van 27 mei 2021 (referentie: 639/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarden worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat artikel 6a OLW van toepassing is en heeft verzocht de overlevering te weigeren onder gelijktijdige overname van de straf. De Belgische autoriteiten hebben laten weten dat de opgeëiste persoon niet in persoon is opgeroepen voor de zitting en daarom hebben zij een verzetsgarantie afgegeven. De opgeëiste persoon heeft echter verklaard dat hij wel degelijk in persoon is opgeroepen voor de zitting. De dagvaarding is aan hem in persoon betekend. De verzetsgarantie is daarom (mogelijk) niet afdwingbaar. Dat betekent dat het vonnis onherroepelijk is.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon recht heeft op verzet of hoger beroep. Wanneer het vonnis als onherroepelijk wordt aangemerkt, moet de straf worden overgenomen. Wanneer het vonnis niet als onherroepelijk wordt aangemerkt, moet de overlevering worden toegestaan. Er is echter geen reden om te twijfelen aan de verstrekte verzetsgarantie. Door het verstrekken van een verzetsgarantie geven de Belgische autoriteiten aan dat de zaak niet onherroepelijk is. Deze verzetsgarantie voldoet bovendien aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. Dat betekent dat weigering op grond van artikel 6a OLW niet aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6a OLW is niet van toepassing als het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat de verzetsgarantie in onderdeel D onder 3.4 van het EAB is aangekruist. Hierin staat het volgende vermeld:
De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk voor verzet 15 of voor hoger beroep 30 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verzetsgarantie genoegzaam. Anders dan de raadsman betoogt, heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verstrekte verzetsgarantie. De stelling van de opgeëiste persoon dat hijtijdig en in persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, is niet onderbouwd. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de inhoud van het EAB waaruit blijkt dat de omstandigheden als bedoeld in 12 onder a tot en met c OLW zich niet voordoen.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Zoals de rechtbank onder overweging 4 heeft vastgesteld is de verzetsgarantie in onderdeel D onder 3.4 van het EAB aangekruist en is deze garantie genoegzaam. Voorts is er sprake van een onvoorwaardelijke verzetsgarantie. Hiermee is voldaan aan de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW zodat artikel 12 OLW geen weigeringsgrond vormt.

6.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

7.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Limburg in heeft op 29 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van het Belgische ministerie van Justitie een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoorden aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de verstrekte detentiegaranties. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen voor de opgeëiste persoon.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Limburg (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak