2.3
Rabobank heeft het volgende verweer gevoerd. Zij stelt in de eerste plaats dat [eiser] welbewust heeft ingestemd met het inleveren van de leaseauto, althans dat hem voldoende duidelijkheid is verschaft over de inhoud van de wijziging en dat op grond van verklaringen of gedragingen van [eiser] mag worden aangenomen dat hij welbewust met de wijziging heeft ingestemd. Dat blijkt uit de e-mails van [eiser] van 16 mei en 18 juni 2013, het feit dat [eiser] de brief van Rabobank van 4 juni 2013 voor gezien heeft ondertekend, dat [eiser] de auto per 31 mei 2015 zonder protest heeft ingeleverd, dat hij ook in de 5,5 jaar daarna niet heeft geprotesteerd. Bovendien heeft hij na 31 mei 2015 met zijn eigen auto zakelijke reizen aflegt en de gereden kilometers gedeclareerd en heeft hij ten tijde van de wijzigingen van zijn functie(naam) naar Accountmanager Grootzakelijk per 1 maart 2018 en per 2 mei 2019 de leaseauto niet ter sprake gebracht. Er hoeft geen sprake te zijn van ondubbelzinnige instemming van [eiser] , omdat hij vooraf voldoende informatie heeft gekregen over de wijziging van het leasebeleid. [eiser] heeft 7 jaar gewacht met het instellen van een vordering, waardoor Rabobank aanzienlijk in haar bewijsbelangen is geschaad.
Rabobank betwist dat zij [eiser] op de hoogte had moeten stellen van het vonnis van de kantonrechter, omdat dit vonnis ging over een wijziging van het leasebeleid in 2016 en de situatie van [eiser] op een wijziging in 2013. Bovendien kon [eiser] zelf op de hoogte zijn van het vonnis via de media. Rabobank betwist eveneens dat de gezagsverhouding tussen partijen een belangrijke rol speelde bij de mate van protest van [eiser] tegen het afschaffen van de leaseauto.
Indien geen sprake is van instemming, dan doet Rabobank - op dezelfde gronden als hiervoor genoemd - een beroep
op rechtsverwerking:zij mocht er op basis van de verklaringen en gedragingen van [eiser] op vertrouwen dat [eiser] geen vordering tot nakoming en/of schadevergoeding zou instellen: hij heeft zeven jaar (van medio 2013 tot november 2020) niet geprotesteerd, noch aanspraak gemaakt op de leaseauto gemaakt.
Indien ook het beroep op rechtsverwerking niet slaagt doet Rabobank een beroep op de klachtplicht van art. 6:89 BW, die naar haar oordeel ook van toepassing is op het niet nakomen van een periodieke betalingsverplichting en een vordering tot schadevergoeding. Rabobank lijdt schade door het late tijdstip waarop [eiser] heeft geklaagd en zij heeft geen mogelijkheid gehad om de gevolgen van een eventuele tekortkoming te beperken. Rabobank stelt dat [eiser] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd.
Vervolgens stelt Rabobank dat er voor [eiser] geen sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarde. De ter beschikkingstelling van de auto was zowel functiegebonden als tijdgebonden. Een recht op nakoming en/of vervangende schadevergoeding eindigt daarmee in ieder geval bij een functiewijziging en het eindigen van het leasecontract. Het recht op een leaseauto was gekoppeld aan de functie van [eiser] . Dat blijkt uit e-mails van (de gemachtigde van) [eiser] van 16 mei 2013 en 18 januari 2021, waarin hij zelf aangeeft dat hij de leaseauto als onderdeel van zijn functie toegekend heeft gekregen. De laatste toekenning (op 13 juni 2012) vond plaats op basis van zijn functie als Accountmanager Zakelijke Relaties. Daarnaast is [eiser] op 1 maart 2018 de functie van Accountmanager Grootzakelijk gaan vervullen en is in de arbeidsovereenkomst geen recht op een leaseauto vermeld. Door de voorwaardelijke toekenning bestaat bij een functiewijziging niet langer recht op een leaseauto, als aan de nieuwe functie geen recht op een leaseauto gekoppeld is. Daarnaast blijkt uit zowel de Autoleaseregeling als het leasecontract dat sprake was van een tijdelijke toekenning en zou na afloop van het leasecontract opnieuw beoordeeld worden of [eiser] opnieuw in aanmerking zou komen voor een leaseauto. [eiser] heeft de tijdelijkheid van de leaseregeling ook erkend in zijn e-mail van 16 mei 2013. Dus had [eiser] na het einde van het laatste leasecontract op 13 juni 2017 geen recht meer op een leaseauto. [eiser] zou hoogstens aanspraak kunnen maken op een vervangende schadevergoeding in de periode van 31 mei 2015 tot 13 juni 2017. Deze mogelijke vordering is echter voor een deel verjaard. Rabobank betwist dat sprake is van stilzwijgende verlengingen, verwijzend naar opnieuw de e-mail van 16 mei 2013 van [eiser] zelf.
Rabobank stelt ook dat sprake is van verjaring. De verjaringstermijn is in ieder geval vanaf 31 mei 2015 gaan lopen. Zij betwist dat de verjaringstermijn eerst vanaf de datum van het arrest van het Hof is gaan lopen, omdat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daardoor aansprakelijke persoon (rechtsdwaling) niet aan de aanvang van de verjaringstermijn ex art. 3:310 BW in de weg staat. Er is evenmin sprake van de uitzonderingssituatie in HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603. Dit betekent dat de verjaringstermijn op 2 juni 2013 (de dag na de mededeling van de wijziging), dan wel op 1 juni 2015 (de dag na het inleveren van de auto) is aangevangen. Op 2 april 2021 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op een leaseauto. Daarmee is (uitgaande van 2 juni 2013 als aanvangstijdstip) de vordering volledig verjaard, dan wel gedeeltelijk verjaard (uitgaande van 1 juni 2015) te weten de schade in de periode 1 juni 2015 tot 2 april 2016. Een eventueel vervangende schadevergoeding ziet in het laatste geval alleen op de periode 2 april 2016 tot 13 juni 2017 (het moment waarop het leasecontract afliep). Rabobank betwist voorts de hoogte van de door [eiser] gestelde schade, als niet voldoende onderbouwd. Bovendien moest hij op 13 juni 2017 dan wel 1 maart 2018 de auto in ieder geval inleveren en vond [eiser] het uitrijden van het contract tot 13 juni 2017 zelf ook een goede overgangsregeling.
Voorts maakt Rabobank bezwaar tegen de gevorderde condities waaronder een leaseauto ter beschikking moet worden gesteld, tegen de gevorderde dwangsom en de gevorderde buitengerechtelijke kosten en verzoekt zij het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, gelet op het principiële karakter ervan, de gevolgen voor overige werknemers (inclusief de toetsing van de beoordelingscommissie) en het feit dat Rabobank de kosten van het ter beschikking stellen van een leaseauto waarschijnlijk niet kan verhalen op [eiser] .