De Rechtbank Amsterdam heeft op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De ISD-maatregel was op 5 november 2021 voor de duur van twee jaren opgelegd, met de bepaling dat de noodzaak van voortzetting van de maatregel uiterlijk één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging zou worden getoetst. De tenuitvoerlegging van de maatregel is op 13 mei 2022 aangevangen. De veroordeelde heeft op 20 oktober 2022, zes maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging, een verzoek ingediend voor een tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van dit verzoek beoordeeld, waarbij de raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie hun standpunten hebben toegelicht. De raadsvrouw stelde dat het verzoek ontvankelijk moest worden verklaard, terwijl de officier van justitie van mening was dat het verzoek te vroeg was ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot tussentijdse toetsing inderdaad te vroeg was ingediend, aangezien het verzoekschrift was ingediend binnen zes maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Gezien artikel 6:6:14 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een verzoek om tussentijdse beoordeling pas na zes maanden kan worden ingediend, heeft de rechtbank de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de rechters en griffier tijdens de openbare zitting.