ECLI:NL:RBAMS:2022:7933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22 / 459
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor bewindvoering en mentorschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap. Eiser, die onder bewind is gesteld, had een aanvraag ingediend voor een hoger tarief dan het standaardtarief dat door verweerder was toegekend. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, had in het primaire besluit van 21 juni 2021 een bedrag van € 215,48 per maand toegekend voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2022. Eiser was van mening dat hij recht had op een hoger tarief, omdat hij onder de 23 jaar is en vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De rechtbank overwoog dat de beloning voor bewindvoering en mentorschap wordt vastgesteld op basis van de beschikking van de kantonrechter, die in dit geval geen aanleiding gaf voor een hoger tarief. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het standaardtarief had toegekend en dat eerdere fouten in de toekenning van hogere tarieven niet herhaald hoefden te worden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/459

uitspraak van enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag van
14 juni 2021 voor bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap over de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022 toegekend.
Bij besluit van 29 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
14 juli 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na een schriftelijke ronde heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 17 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is bij beschikking van [datum] van de kantonrechter van rechtbank Amsterdam onder bewind gesteld. Hierdoor zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan eiser onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke en geestelijke toestand. Ook heeft de kantonrechter bepaald dat een mentorschap moet worden ingesteld ten behoeve van eiser. [de persoon] , handelend onder de naam [bedrijf] , is benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2. Op 28 juli 2019 heeft eiser een eerste aanvraag gedaan voor bijstand van de maandelijkse kosten van bewind en mentorschap. Op 7 augustus 2019 heeft verweerder voor de periode van 15 juni 2019 tot en met 31 mei 2020 € 235,55 per maand toegekend. Op
14 juni 2021 heeft eiser een nieuwe aanvraag gedaan voor bijstand van de maandelijkse kosten van bewind en mentorschap. Het onderhavig beroep gaat over deze aanvraag.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft met het primaire besluit € 215,48 per maand toegekend voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2022 en dit met het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder hanteert de tarievenlijst 2021 van de Regeling indexering beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren 2021 (hierna: de regeling). [1] Het standaardtarief voor onderbewindstelling in combinatie met mentorschap bedraagt € 2.137,00 exclusief btw (inclusief btw € 2.585,77). Het maandelijks toe te kennen bedrag is dan € 215,48 inclusief btw. Dat bij een eerdere aanvraag een hoger tarief is toegekend, is het gevolg van een verkeerde toepassing door verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een gemaakte fout niet herhaald hoeft te worden.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht het standaardtarief voor onderbewindstelling in combinatie met mentorschap heeft toegekend.
Het geldende tarief
5.1
Eiser stelt dat er een bijzonder tarief moet gelden voor iemand onder de 23 jaar en dat in dit geval niet zonder meer kan worden aangesloten bij de normale jaarbeloning van een bewindvoerder. Hij zou € 246,94 per maand moeten krijgen. Daarnaast is aan de orde dat het bewind is ingesteld wegens de lichamelijke en/of geestelijke toestand van eiser, zoals blijkt uit de beschikking en het uittreksel uit het bewindregister. Eiser heeft dit standpunt onderbouwd met twee andere besluiten en beschikkingen waarbij het hogere tarief uit de regeling is toegekend.
5.2
De rechtbank overweegt dat de jaarbeloning wordt vastgesteld op basis van de beschikking van de kantonrechter. [2] De kantonrechter is degene die, in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling en met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, de noodzaak tot onderbewindstelling beoordeelt en vaststelt. [3] De twee door eiser overgelegde besluiten en beschikkingen laten, ofwel impliciet, door te benoemen dat er vrees is voor financieel misbruik, ofwel expliciet, met verwijzing naar de relevante artikelen van de regeling, zien dat een hoger categorie jaarbeloning moet worden toegekend. De beschikking met betrekking tot de onderbewindstelling van eiser laat dit op geen enkele wijze zien. Derhalve is er geen aanleiding om uit te gaan van een hoger tarief dan verweerder heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het standaardtarief toegekend.
5.3
De rechtbank merkt verder op dat eiser een verzoek bij de kantonrechter moet indienen als hij meent aanspraak te kunnen maken op de hogere jaarbeloning in geval van problematische schulden bij curatele en bewind, of in geval van een mentor die een persoon in de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar die jeugdhulp heeft gehad in verband met een psychisch of psychosociaal probleem, psychische stoornis, gedragsproblemen of verstandelijke beperking begeleidt. [4] Na ontvangst van een beschikking met verwijzing naar het hogere tarief kan eiser zich tot verweerder wenden met een verzoek om het hogere tarief toe te kennen.
Gelijkheids- en vertrouwensbeginsel
6.1
Eiser doet een beroep op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel, omdat bij de eerste aanvraag wel een hoger tarief was toegekend.
6.2
De rechtbank overweegt dat het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel niet zover strekt dat verweerder gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt een beroep op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel daarom niet.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2020, 54611.
2.Zie de toelichting bij de Staatscourant 2014, nr. 32149, p. 8.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403, r.o. 4.6.
4.Zie de toelichting bij de Staatscourant 2014, nr. 32149, p. 8.