In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam en eiser, die in Gouda woont. De zaak betreft de invordering van aanmaningskosten naar aanleiding van vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De invorderingsambtenaar heeft in totaal vier maal € 7,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht, omdat eiser de naheffingsaanslagen niet tijdig had betaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningen, en de invorderingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar heeft geen wegingsfactor van 1,5 toegepast op de proceskosten, omdat er volgens hem geen sprake was van samenhangende zaken.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat er wel degelijk sprake is van vier samenhangende zaken, en dat de invorderingsambtenaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een hogere wegingsfactor had moeten toepassen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juli 2022, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de invorderingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. H. Oderkerk.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat er in dit geval slechts één bezwaarschrift is ingediend, en dat de bepalingen van het Bpb over samenhangende zaken niet van toepassing zijn. De rechtbank concludeert dat de invorderingsambtenaar terecht geen wegingsfactor van 1,5 heeft toegepast, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.