ECLI:NL:RBAMS:2022:8317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6338
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van wegingsfactor bij proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam en eiser, die in Gouda woont. De zaak betreft de invordering van aanmaningskosten naar aanleiding van vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De invorderingsambtenaar heeft in totaal vier maal € 7,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht, omdat eiser de naheffingsaanslagen niet tijdig had betaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningen, en de invorderingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar heeft geen wegingsfactor van 1,5 toegepast op de proceskosten, omdat er volgens hem geen sprake was van samenhangende zaken.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat er wel degelijk sprake is van vier samenhangende zaken, en dat de invorderingsambtenaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een hogere wegingsfactor had moeten toepassen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juli 2022, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de invorderingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. H. Oderkerk.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat er in dit geval slechts één bezwaarschrift is ingediend, en dat de bepalingen van het Bpb over samenhangende zaken niet van toepassing zijn. De rechtbank concludeert dat de invorderingsambtenaar terecht geen wegingsfactor van 1,5 heeft toegepast, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,te Gouda, eiser
([gem.eiser]),
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

Met vier besluiten, elk gedateerd 29 september 2020 (de primaire besluiten), heeft de invorderingsambtenaar wegens het onbetaald blijven van vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting vier maal € 7,- aan aanmaningskosten aan eiser in rekening gebracht.
Met een uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 juli 2022. Eiser is niet verschenen. De invorderingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk.

Overwegingen

1. Aan eiser zijn met besluiten van 30 augustus 2019, 31 augustus 2019,
3 september 2019 en 5 september 2019 vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd, omdat zijn auto geparkeerd stond zonder dat hij daarvoor parkeerbelasting heeft betaald.
2. Met de primaire besluiten zijn vier afzonderlijke aanmaningen verstuurd waarbij aan eiser vier maal € 7,- aan aanmaningskosten in rekening is gebracht omdat eiser de naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet tijdig betaald zou hebben.
3. Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt door hiertegen één bezwaarschrift in te dienen. Met de bestreden uitspraak is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft de invorderingsambtenaar € 28,- aan aanmaningskosten vernietigd. Daarbij heeft de invorderingsambtenaar aan eiser proceskosten vergoed tot een bedrag van
€ 261,-, waarbij is gerekend met een factor 1.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat er sprake is van vier samenhangende zaken waardoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) gerekend moet worden met een factor 1,5 in plaats van 1.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken beschouwd als een zaak.
6. In artikel 3, tweede lid, van het Bpb is opgenomen dat er sprake is van samenhangende zaken indien het gaat om door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
7. Uit onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb volgt dat voor vier of meer samenhangende zaken moet worden gerekend met een factor 1,5.
Het oordeel van de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de invorderingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet aangemerkt als samenhangende bezwaren in vier nagenoeg identieke zaken. Artikel 3, eerste lid, van het Bpb is niet van toepassing op deze situatie, omdat dit artikel ziet op de situatie waarin vier afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend die al dan niet gelijkluidend zijn. In dit geval is echter één bezwaarschrift ingediend. Voornoemde bijlage inzake samenhangende zaken is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van toepassing. De invorderingsambtenaar heeft dus terecht geen factor 1,5 voor samenhangende zaken toegepast.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.