ECLI:NL:RBAMS:2022:88

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
RK 21/5221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen kennisgeving vervangende hechtenis niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie betreffende de toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde, die in 2019 een taakstraf van 40 uren opgelegd kreeg, had de vervangende hechtenis van 20 dagen al uitgezeten. Het bezwaarschrift werd ingediend op 24 september 2021, maar de politierechter oordeelde dat de veroordeelde niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar omdat er geen rechtens te respecteren belang meer was. De politierechter overwoog dat de omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis binnen de wettelijke termijn had plaatsgevonden, en dat de veroordeelde geen inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar kon verlangen. De raadsman van de veroordeelde had aangevoerd dat de omzetting in strijd was met de wetgeving, maar de rechtbank volgde het standpunt van het Openbaar Ministerie dat de termijn niet overschreden was. De beslissing van de politierechter was dat de veroordeelde niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 23/004359-17 (13/207985-17)
RK: 21/5221
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 6:6:23, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. J.T.A. van Schaik, [adres],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesgang

Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 29 januari 2019 veroordeelde een taakstraf van 40 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 20 dagen zal worden toegepast. Het arrest is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft op 28 januari 2021 beslist dat de vervangende hechtenis
(20 dagen) wordt toegepast en hiervan aan veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 14 september 2021 aan veroordeelde betekend.
Het bezwaarschrift is op 24 september 2021 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op de openbare terechtzitting van 28 december 2021 de gemachtigd raadsman van veroordeelde en de officier van justitie gehoord.
De politierechter heeft geconstateerd dat veroordeelde – hoewel op juiste wijze opgeroepen – niet is verschenen.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de kennisgeving door het Openbaar Ministerie en strekt ertoe dat de politierechter de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en veroordeelde in de gelegenheid stelt zijn taakstraf alsnog te verrichten.

Beoordeling

De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis;
  • het rapport van Reclassering Nederland van 26 november 2020, waarin het Openbaar Ministerie wordt geadviseerd de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • het bezwaarschrift van de veroordeelde.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Het betreft een principieel verweer waar wij graag een beslissing over willen, ondanks dat veroordeelde de vervangende hechtenis al heeft uitgezeten.
Het feit is gepleegd in 2017 en veroordeelde is op 29 januari 2019 hiervoor veroordeeld. Vervolgens is ruim anderhalf jaar na de veroordeling de taakstraf direct negatief terug gemeld. Die beslissing is in strijd met de heersende wetgeving. Op grond van het destijds geldende artikel 22c lid 3 Sv en het huidige artikel 6:3:1 Sv zijn er termijnen verbonden aan de uitvoering van een taakstraf. Een taakstraf moest binnen een jaar, en moet nu binnen achttien maanden na de veroordeling zijn uitgevoerd. Van verlenging van die termijn door de officier van justitie is niet gebleken.
De termijn die is aangevangen op 12 februari 2019, en gesteld op achttien maanden, verlopen op 12 juli 2020. Op grond van artikel 6:3:4 Sv kan tot drie maanden na afloop van de termijn de beslissing tot omzetting van de taakstraf worden genomen. De beslissing tot omzetting had dus genomen kunnen worden tot 12 oktober 2020, maar is pas genomen op 29 september 2021 en is daarmee ruimschoots te laat. De raadsman verwijst naar een uitspraak van de rechtbank waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat zelfs als de taakstraf al is omgezet en uitgezeten voornoemde er toe moet leiden dat het bezwaarschrift gegrond verklaard dient te worden (ECLI:NL:RBLIM:2021:4674).
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat in een vergelijkbare zaak het gerechtshof op 21 maart 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Dat is ook de lijn die de rechtbank Amsterdam hanteert. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het weliswaar lang heeft geduurd, maar er wel contact is geweest tussen de reclassering en veroordeelde en dat de werkstraf daarna is teruggestuurd. Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het veroordeelde niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Subsidiair is de officier van justitie om aanhouding verzocht omdat hij onvoldoende kennis paraat heeft ten aanzien van het specifieke punt dat de raadsman heeft opgevoerd.

Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

Uit de stukken en het verhandelde tijdens de behandeling is gebleken dat veroordeelde de vervangende hechtenis al heeft uitgezeten.
Uitgangspunt is dat indien de vervangende hechtenis al is uitgezeten, veroordeelde niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar wegens het ontbreken van een rechtens te respecteren belang. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde wel ontvankelijk is, omdat de taakstraf nooit omgezet had mogen worden gelet op het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn. Hoewel de raadsman niet concreet heeft gesteld welk rechtens te respecteren belang veroordeelde nog heeft, anders dan dat het aldus de raadsman ‘een principieel punt’ betreft, zal de politierechter zich wel buigen over de vraag of de taakstraf omgezet had mogen worden. Van het Openbaar Ministerie mag namelijk verwacht worden dat zij zich aan deze wettelijke termijnen houdt, en dat is in dit verband met name relevant gelet op het volgende. Hoewel het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft (zie: ECLI:NL:RBNHO:2016:2487), wordt de rechtsbescherming van een veroordeelde naar het oordeel van de politierechter op onaanvaardbare wijze uitgehold indien het Openbaar Ministerie zonder gevolgen een taakstraf kan omzetten terwijl de wettelijke termijn daarvoor verstreken is en veroordeelde vervolgens in zijn daartegen gerichte bezwaar – dat geen schorsende werking heeft – reeds daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard. In dat geval zou de rechtsbescherming tegen eventuele fouten van het Openbaar Ministerie bij de omzetting illusoir zijn.
Om die reden zal de politierechter zich buigen over de vraag of de omzetting binnen de daarvoor geldende termijn heeft plaatsgevonden. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie dat het arrest waarbij de taakstraf is opgelegd onherroepelijk is geworden op 26 mei 2020 (veroordeelde is in cassatie gegaan). Toen was de Wet USB van toepassing dus gold een termijn van achttien maanden waarbinnen de taakstraf uitgevoerd moest zijn. Achttien maanden na 26 mei 2020 is 26 november 2021. Nog los van de vraag of de termijn op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is verlengd (het rapport van het CJIB maakt daar melding van, maar stukken waaruit hiervan blijkt niet zijn overgelegd), betekent dit dat de omzetting binnen de termijn heeft plaatsgevonden. Het betoog van de raadsman slaagt dus niet.
Dat brengt de politierechter weer terug bij de vraag of veroordeelde ontvankelijk is in zijn bezwaar nu de omzetting binnen de daarvoor geldende termijn en dus rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en veroordeelde de vervangende hechtenis reeds heeft uitgezeten. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord, omdat – tegen de achtergrond van wat hiervoor uiteen is gezet over het ontbreken van schorsende werking – gesteld noch gebleken is dat veroordeelde desondanks een rechtens te respecteren belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.
Dit leidt tot de slotsom dat veroordeelde niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn bezwaar.

BESLISSING

De politierechter verklaart veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, politierechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2022.