ECLI:NL:RBAMS:2022:8831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
AMS 20/5302 en AMS 20/6045
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten in bestuursrechtelijke context met betrekking tot strafzaak en Wob-verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eisers, die betrokken waren bij een strafzaak, hadden verzocht om openbaarmaking van documenten die verband hielden met de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, 403 documenten had gevonden die onder het Wob-verzoek vielen, maar een deel daarvan had geweigerd openbaar te maken op basis van verschillende weigeringsgronden van de Wob. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat openbaarmaking van bepaalde informatie in de weg stond aan de belangen van derden, maar dat de motivering voor de weigering van andere documenten onvoldoende was. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de belangenafweging opnieuw moet maken. Tevens is bepaald dat de verweerder het griffierecht aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5302 en 20/6045
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaken tussen [eiseres] ,te Nijmegen, eiseres
(gemachtigde: J.M. van Essen & mr. S.A.G. Boots),
en

[eiser] te [Plaats 2] , eiser, hierna tesamen: eisers,

de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mrs. M.P.L. Le & P. Timmerman).

Procesverloop

Op 22 april 2020 heeft verweerder beslist op de verzoeken van eisers om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)(het primaire besluit).
De bezwaren van eisers daartegen zijn op 28 augustus 2020 deels gegrond verklaard (de bestreden besluiten). Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van eiseres is vanwege de samenhang met het beroep van eiser doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam om daar te worden afgedaan. Eiseres heeft daarmee ter zitting ook ingestemd.
De door verweerder niet openbaar gemaakte documenten zijn met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank gezonden. Eisers hebben aan de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Bij de door verweerder ingezonden documenten bevond zich ook een (aanvullend) verweerschrift, met het verzoek aan de rechtbank om ook dat geheim te houden. De rechtbank heeft van de in houd ervan geen kennis genomen, maar wel aan verweerder voorgehouden dat verweerder niet verplicht was tot inzending ervan. Eisers hebben zich tegen die kennisname verzet. Verweerder heeft vervolgen medegedeeld dat hij dat verweer laat vallen en aan de rechtbank verzocht het te retourneren, hetgeen is geschied. Dit verweer maakt dan ook geen deel uit van de gedingstukken.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig in beide zaken plaatsgevonden op 7 novembe
2022.
Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Dec rechtbank heeft daarna de zaken gevoegd om in één uitspraak te kunnen worden beoordeeld.

Overwegingen

Wat aan
deze procedures voorafging
1. Op [datum] vond er in [Plaats 1] een kermis plaats waarbij, na een onenigheid, een persoon zwaar lichamelijk is mishandeld. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor vier personen gedagvaard voor de rechtbank Gelderland en hen poging tot doodslag ten laste gelegd. Met een uitspraak van 11 april 2017 heeft de rechtbank Gelderland de vier verdachten hiervoor veroordeeld.1 Na de uitspraak van de rechtbank is door de verdachten hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie zijn eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd. Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat zij niet kan instaan voor de integriteit van het bewijsmateriaal.2
2. Deze vordering van het Openbaar Ministerie is voor velen als een verassing gekomen en heeft in de samenleving, de landelijke politiek en in de media (waaronder het dagblad van eiseres) is er het nodige over gesproken.
3. Eiseres hebben eind 2019 bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. Zij hebben hierin (in essentie) verzocht om alle documenten met betrekking tot de strafzaak welke heeft geleid tot de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met het kenmerk ECLI:NL:GHARL:2019:9556 (de [Plaats 1] kennis), waaruit blijkt waarom verweerder zich niet-ontvankelijk heeft laten verklaren, op basis waarvan de advocaat-generaal in het hoger beroep heeft medegedeeld dat in de strafvervolging van de verdachten het bewijs niet integer is en waaruit blijkt welke afwegingen zijn gemaakt om tot de vordering van niet­ ontvankelijkheid te komen.
4. Na onderzoek te hebben gedaan heeft verweerder 403 documenten gevonden die vallen onder het Wob-verzoek van eiseres. Op een aantal ervan is in de strafzaak artikel 365 van het Wetboek van strafvordering toegepast, een aan de Wob voorliggende regeling, waardoor verweerder die documenten van meet af aan buiten beschouwing heeft gelaten. Verweerder heeft vervolgens eventuele dubbele documenten weggefilterd, waardoor uiteindelijk 139 zijn overgebleven. Met het primaire besluit heeft verweerder deze documenten deels openbaar gemaakt en deels de openbaannaking daarvan geweigerd.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard voor zover deze zien op het gebruik van de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, onder e, van de Wob. Een aantal keer is in het primaire besluit door verweerder terecht de naam van een functionaris die uit hoofde van zijn of haar functie in de openbaarheid treedt, onleesbaar gemaakt. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Wat betreft de weigeringsgronden van de artikelen 10, tweede lid, onder g, en 11, eerste lid, van de Wob is het volgens verweerder niet mogelijk om een nadere toelichting te geven. Door in te gaan op welk belang zwaarder dient te wegen dan hetelang van openbaannaking
zouden dezelfde gegevens worden prijsgegeven die nu juist op grond van de belangenafwegingen beschermd moeten worden. Volgens vaste jurisprudentie kan in een dergelijk geval verweerder volstaan met een verwijzing naar de desbetreffende uitzonderingsgrond. Ook acht verweerder het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wanneer de standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie door openbaarmaking met artikel 11, tweede lid, van de Wob.
Standnunt van_eisers
6. De beroepen van eisers richten zich op de door verweerder ingeroepen weigeringsgronden. Eisers stellen dat ten aanzien van de inzet van weigèringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob de redenering van verweerder om informatie weg te lakken niet is te volgen. Eisers zijn het niet eens met de stelling dat de te beschermen belangen zwaarder wegen dan welk ander belang dan ook. De motivering is niet inzichtelijk. Dit is eens te meer een probleem omdat het hier om een restcategorie gaat die zeer breed is geformuleerd waardoor de toepassing ervan juist een specifieke toelichting behoeft.
7. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat het hen niet gaat om de beleidsopvattingen van ambtenaren, maar om de onderbouwing van het besluit van het Openbaar Ministerie van de vordering tot niet-ontvankelijkheid, en de feiten die daartoe hebben geleid. Volgens eisers is een (zakelijke) opsomming van argumenten, belangen en relevante overwegingen geen persoonlijke beleidsopvatting in de zin van artikel 11, eerste lid van de Wob. Ook feiten vallen niet onder persoonlijke beleidsopvattingen. Voorts blijkt volgens eisers nergens uit dat het Openbaar Ministerie heeft gepoogd de beleidsopvattingen te scheiden van de overige zaken en heeft verweerder ook onvoldoende gekeken naar de mogelijkheden van artikel 11, tweede lid, van de Wob. Bij een groot aantal documenten zijn de ingeroepen weigeringsgronden de belangenafweging niet per document of passage inzichtelijk gemaakt. Hierdoor is het onmogelijk een uitgebreid gemotiveerd beroepschrift in te dienen.
Het oordeel van de rechtbank
Namen en persoonsgegevens
8. Met betrekking tot de Wob-stukken hebben eisers te kennen gegeven dat hun beroep zich niet richt tegen het door verweerder niet openbaar maken van gegevens, voor zover deze gegevens slechts zien op namen of persoonsgegevens. De rechtbank zal die gegevens verder buiten beschouwing laten.
Artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob
9. De rechtbank heeft kennisgenomen van de documenten waarbij verweerder de openbaarmaking heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Bij de beoordeling van al die stukken is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verweerder op goede gronden de conclusie heeft getrokken dat dit artikel aan openbaarmaking van deze informatie in de weg staat. Openbaarmaking van deze informatie zou inderdaad kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van derden. Tevens heeft verweerder kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de weigeringsgrond aangezien een
motivering in dit bijzondere geval de betrokken belangen zou schaden.4 Ook de rechtbank kan dit oordeel niet van een nadere motivering voorzien omdat ook die motivering belangen
. van derden onevenredig zou kunnen bevoor- of benadelen.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob
10. Verweerder heeft de openbaarmaking van de stukken 1, 3, 4a, 11, 24, 44, 58, 61, 71,
74, 88a, 91, 102, 140, 144, 157, 178, 180, 235, 239, 258, 279, 324, 346 en 397 (25
documenten) (gedeeltelijk) geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet Wob. De rechtbank kan verweerder in zijn algemeenheid volgen dat in de passages waarin artikel 11, eerste lid, van de Wob is toegepast, sprake is van beleidsopvattingen opgemaakt ten behoeve van intern beraad.
11. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob kan verweerder met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Bij beslissing om over persoonlijke beleidsopvattingen al dan niet informatie te verstrekken heeft verweerder beslisruimte heeft en dient een afweging van belangen plaats te vinden.5
12. Voor de rechtbank is niet duidelijk waarom verweerder zoveel tekst onder deze grond heeft geweigerd en niet meer delen van de stukken naar buiten heeft gebracht. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat bepaalde stukken lijken te zijn onderverdeeld in passages van verschillend gewicht e n strekking, bijvoorbeeld met behulp van grafische middelen.
De rechtbank ziet echter geen (motivering van een) afweging van verweerder of hij desalniettemin delen alsnog openbaar kan maken op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob. Dit terwijl in onderhavig geval zowel in de samenleving als in de politiek de nodige ophef is ontstaan met betrekking tot de afhandeling van het Openbaar Ministerie van de strafzaak [Plaats 1] Kermis. Verweerder zal nogmaals kritisch naar de stukken moeten kijken waarbij hij heeft geweigerd op grond van artikel 11, eerst lid, van de Wob en nader dienen af te wegen en motiveren of deze op onderdelen in niet tot personen herleidbare vorm alsnog openbaar kunnen worden gemaakt. Verweerder zal daarbij dan toepassing dienen te geven aan de Woo.
Conclusie
13. De toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob door verweerder is rechtmatig. Verweerder heeft echter onvoldoende kenbaar afgewogen en gemotiveerd waarom hij in dit geval geen toepassing heeft gegeven aan artikel 11, tweede lid, van de Wob.
14. De beroepen zijn gegrond, en de bestreden besluiten worden vernietigd.
15. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
4 Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6702.
5Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1995.
16. Er is in geen van beide zaken sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond; vernietigt het bestreden besluiten;
laat de rechtgevolgen van de bestreden besluiten in stand voor zover die geen betrekking hebben op de stukken 1, 3, 4a, 11, 24, 44, 58, 61, 71, 74,
88a,91, 102,
140,144,157,178, 180,235,239,258,279,324,346en397
draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van€ 354 aan eiseres en van€ 178 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G.J. van der Holst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022.
De griffier
is niet in staat te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
8 Zie artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Bijlage: Juridisch Kader

Wet OJ!enbaarheid van bestuur

Artikel 10
(... )
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(...)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
(...)
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om infonnatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen infonnatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
(... )
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering infonnatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daannee heeft ingestemd, kan de infonnatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.