ECLI:NL:RBAMS:2022:927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/6209 en AMS 21/6174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor renovatie van rijksmonument in Amsterdam

Op 17 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 21/6209 en AMS 21/6174, waarin verzoeksters A en [verzoekster 2] een voorlopige voorziening vroegen tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan de eigenaar van een rijksmonument in de binnenstad van Amsterdam. De vergunning betrof renovatie- en herstelwerkzaamheden aan het pand, inclusief een uitbouw. De verzoeksters, die beiden rijksmonumenten bezitten die grenzen aan het vergunde pand, hebben al jaren juridische procedures gevoerd tegen de eigenaar van het rijksmonument. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van de vergunning. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college van B&W van Amsterdam de buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan voldoende had gemotiveerd en dat de vergunning niet in strijd was met de Bouwverordening Amsterdam 2013. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de beroepen van verzoeksters geen redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummers: AMS 21/6209 en AMS 21/6174

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2022 in de zaak tussen

A [verzoekster 1] ( [verzoekster 1] ), te Amsterdam, verzoekster I

(gemachtigde: T.V. Janssens),
en
[verzoekster 2](de [verzoekster 2] ), te Amsterdam, verzoekster II,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(college), verweerder
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder](vergunninghouder), te Amsterdam
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen).

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van renovatie- en herstelwerkzaamheden, herbouw van de achtergevel en uitbreiding aan de achterzijde op de locatie [adres 1] te Amsterdam ( [adres 1] ).
[verzoekster 1] en de [verzoekster 2] hebben ieder voor zich tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben ieder voor zich de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorzieningen zijn geregistreerd onder nummer 21/6209 ( [verzoekster 1] ) en 21/6174 (de [verzoekster 2] ).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Beide zaken zijn gezamenlijk behandeld. [verzoekster 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam] . De [verzoekster 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter zal geen gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak [1] , omdat verzoekers van plan zijn om rapportages te laten opstellen ter onderbouwing van hetgeen zij aanvoeren.
Relevante feiten en voorgeschiedenis
2. Het gaat om de renovatie van het pand [adres 1] met behoud van de huidige bestemming (winkelruimte op de begane grond met daarboven op iedere verdieping één appartement). [adres 1] is een rijksmonument dat in slechte staat van onderhoud verkeert. [verzoekster 1] is eigenaar van [adres 2] ( [adres 2] ). Haar pand grenst aan de zijgevel en aan de achtergevel van het achtererf van [adres 1] . Ook [adres 2] is een rijksmonument. De zeventiende-eeuwse grachtengordel, waar deze panden aan zijn gevestigd, is geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Partijen zijn al jaren met elkaar in juridische procedures [2] verwikkeld inzake de renovatie van het pand [adres 1] . De stelling van [verzoekster 1] op de zitting dat zij niets heeft bereikt met al die procedures laat de voorzieningenrechter geheel voor haar rekening.
3. Het college heeft in deze procedure een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruik in strijd met het bestemmingsplan en het slopen en verstoren van een rijksmonument. [3] Het betreft het uitvoeren van renovatie- en herstelwerkzaamheden aan de gevels, sloop en herbouw van de achtergevel, een dakopbouw en het realiseren van een uitbouw met behoud van winkel- en woonfuncties. Op grond van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad (het bestemmingsplan) heeft het pand [adres 1] de bestemming “ Centrum 2”. De uitbouw aan de achterzijde is in strijd met artikel 4.2.2 onder c, van de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan, omdat uitbreiding in de diepte niet is toegestaan in hoeken van bouwblokken. In het bestemmingsplan is voor deze strijdigheid geen mogelijkheid opgenomen om binnenplans af te wijken. Het college heeft daarom gebruik gemaakt van een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid.
4. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1.
In deze procedure zijn een aantal kwesties aan de orde gesteld waarover al eerder is geoordeeld door de civiele rechter en de meervoudige kamer van deze rechtbank. De voorzieningenrechter constateert dat geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen deze uitspraken. Die staan vast en daarom gaat de voorzieningenrechter daarvan uit in deze procedure. Dit betekent dat de gronden die zien op de mandeligheid van de muren en op de fundering geen bespreking behoeven.
5.2.
In deze procedure gaat het met name over de vergunde uitbouw aan de achterzijde van [adres 1] . Het betreft een eenlaagse uitbouw ten behoeve van de winkelfunctie met een ‘verlaagd’ deel (koekoek). Met de koekoek wordt rekening gehouden met de twee raamopeningen aan de zijde van [adres 2] .
Verklaring van geen bedenkingen
6.1.
[verzoekster 2] en [verzoekster 1] voeren aan dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen had moeten afgegeven, omdat het college een vergunning heeft verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Het vaststellen van bestemmingsplannen is immers een bevoegdheid van de gemeenteraad.
6.2.
Het college heeft op zitting gesteld dat geen verklaring van bedenkingen is vereist. De uitbouw valt in de categorie gevallen waarvoor op basis van artikel 4, eerste lid, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) het mogelijk is om van de bepalingen van het bestemmingsplan af te wijken.
6.3.
De voorzieningenrechter volgt het college. In artikel 4 van Bijlage II van het Bor wordt aangegeven wanneer met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bouw- en gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met het geldende planologische regime. Dat de uitbouw valt onder het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor is niet weersproken.
Bouwverordening
7.1.
[verzoekster 1] voert aan dat de uitbouw in strijd is met de Bouwverordening Amsterdam 2013 (Bouwverordening) omdat op minder dan een meter van de achtergevel van [adres 2] wordt gebouwd. Hierdoor ontstaat tussen de geplande aanbouw en haar pand een zogeheten ‘rattengang’ die niet meer is schoon te houden en van waaruit [verzoekster 1] ook geen onderhoud kan plegen aan haar eigen pand. Dit is in strijd met artikel 2.5.17 van de Bouwverordening. Daarnaast wordt ook de minimumafstand van 4 meter vrije ruimte achter het pand [adres 1] , zoals bedoeld in artikel 2.5.15 van de Bouwverordening, niet gehaald.
7.2.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat de stedenbouwkundige bepalingen zoals artikel 2.5.15 en 2.5.17 uit de Bouwverordening met ingang van 1 juli 2018 van rechtswege zijn vervallen. De Bouwverordening is op dit punt nog niet aangepast. [verzoekster 1] kan dus geen beroep doen op deze bepalingen.
Procedure
8.1.
[verzoekster 1] voert aan dat de reguliere procedure had moeten worden gevolgd in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV). De reguliere procedure biedt haar meer waarborgen omdat een onafhankelijk bezwaarschriftencommissie advies zal uitbrengen over haar bezwaren. Bij de UOV is geen sprake van een volledige heroverweging.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoekster om de mate van rechtsbescherming te doen is welke procedure moet worden gevolgd, maar dat de mate van rechtsbescherming niet bepalend is voor de vraag of de reguliere procedure of de UOV gevolgd moet worden. In artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald wanneer de UOV moet worden gevolgd. Het college heeft terecht gesteld dat advies is gevraagd op grond van artikel 2.26, derde lid, van de Wabo en dat daarom op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo de UOV gevolgd moet worden.
Bouwtekeningen
9.1.
[verzoekster 1] voert aan dat de overgelegde bouwtekeningen niet juist/inconsequent zijn en dat de vergunning is verleend op basis van onjuiste gegevens. De ramen zijn niet ingetekend, de verdiepingshoogte is niet weergegeven en de oude uitbouw staat op de tekeningen terwijl deze is gesloopt. Dit is gemakshalve door vergunninghouder gedaan om iedereen op het verkeerde been te zetten. De bouwtekeningen in 2014 waren wel juist.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de procedures over de renovatie van het pand [adres 1] al jaren spelen. Er hebben al verschillende medewerkers van het college naar de situatie gekeken en het college weet precies hoe de situatie er in de praktijk uit ziet. Weliswaar zijn de bouwtekeningen niet hetzelfde als de tekeningen die in 2014 zijn overgelegd, maar verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college door deze bouwtekeningen op het verkeerde been is gezet en met onjuiste informatie de vergunning heeft verleend.
Privaatrechtelijke belemmeringen
10.1.
[verzoekster 1] voert aan dat de uitbouw de lichtinval, de luchtcirculatie en het uitzicht substantieel aantast. Ook levert de uitbouw problemen met het onderhoud van de ramen op en de rattengang onder de ramen kan niet schoon worden gehouden. Daarnaast is met de uitbouw de privacy in gedrang en is sprake van inbraakgevoeligheid. Het college heeft de privaatrechtelijke belangen van [verzoekster 1] onvoldoende meegewogen.
10.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat hetgeen [verzoekster 1] aanvoert in het vonnis van de civiele rechter van deze rechtbank van 8 november 2017 [4] uitgebreid is besproken. De civiel rechter heeft in het vonnis beslist:
‘gebiedt Hagedoorn om de onderste twee ramen in de achtergevel van de [adres 2] vrij te houden, zodanig dat het bovenste raam van deze twee ramen volledig naar buiten toe kan worden geopend’.
Het onderste raam gaat naar binnen open en het bovenste raam gaat naar buiten open. In de door het college verleende vergunning is het verlaagde deel van de uitbouw met de koekoek 57 cm breed. [verzoekster 1] heeft aangegeven dat het bovenste raam in principe volledig opengezet kan worden. De geplaatste steiger verhindert dit echter. De voorzieningenrechter houdt geen rekening met de steiger omdat deze tijdelijk is. Dit betekent dat de vergunning aan het vonnis van de rechter voldoet. Het verlaagde deel van de uitbouw kan met 57 cm niet als rattengang worden gekwalificeerd. Een rattengang betreft immers een smalle ruimte die niet toegankelijk is. Wat betreft de privacy en inbraakgevoeligheid overweegt de voorzieningenrechter dat de ramen voorzien zijn van melkglas, de binnenplaats niet vanaf de openbare weg toegankelijk is en geen dakterras is vergund. [verzoekster 1] kan ook zelf maatregelen treffen om de privacy te waarborgen en de inbraakgevoeligheid tegen te gaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is evidente privaatrechtelijke belemmeringen.
Ruimtelijke onderbouwing
11.1.
[verzoekster 2] voert aan dat in de uitspraken van de meervoudige kamer van
9 november 2018 [5] en van de voorzieningenrechter van 30 november 2020 [6] van deze rechtbank staat dat de uitbouw niet mogelijk is. De [verzoekster 2] mocht er daarom van uitgaan dan de uitbouw niet opnieuw aangevraagd en vergund zou worden. Het college heeft de buitenplanse afwijking behandeld alsof het een binnenplanse afwijking is. Bij een buitenplanse afwijking moet het college toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening, waarbij het rekening moet houden met de cultuurhistorie en de stedenbouwkundige aspecten. Dit heeft het college niet gedaan, waardoor de motivering ondeugdelijk is. Op deze manier kan elke binnenplaats worden volgebouwd.
11.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel, waarbij de [verzoekster 2] verwijst naar bovenstaande uitspraken, berust op een verkeerde lezing van de [verzoekster 2] . In de voornoemde uitspraken is geoordeeld dat het college de buitenplanse afwijking niet voldoende heeft gemotiveerd. Na deze uitspraken is door het RCE aanvullend advies uitgebracht. Het college heeft dit advies gevolgd en de motivering verbeterd en aangevuld. Het college is in deze zaak bij de motivering uitgegaan van de bestaande situatie waarbij geen sprake is van een eenlaagse uitbouw. Dat op deze manier elke binnenplaats kan worden volgebouwd is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, niet het geval. Buitenplans afwijken vraagt om maatwerk. De ruimtelijke onderbouwing zal moeten zijn toegespitst op die specifieke situatie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat met toepassing van de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid van het bestemmingsplan is afgeweken. In de motivering heeft het college de belangen van de [verzoekster 2] en [verzoekster 1] betrokken.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beroepen van verzoeksters bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, onder c en onder f, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, en het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:
1°.te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of
(…).
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
(…).
Artikel 2.26, derde lid, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag de bij algemene maatregel van bestuur en, in gevallen als bedoeld in artikel 2.2, de bij de betrokken verordening aangewezen bestuursorganen of andere instanties in gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen categorie in de gelegenheid stelt hem advies uit te brengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
(…)
d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;
(…).
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, onderdeel 4, van Bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Planregels
Artikel 4.2.2 “Uitbreiding in de diepte van gebouwen” bepaalt dat uitbreiding van de diepte van gebouwen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:
c. in afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot ' Centrum -2' bestemde gronden grenzen aan de tot 'Groen', 'Water' en 'Verkeer' bestemde gronden;

Voetnoten

1.Zie artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 4 mei 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3260; zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 november 2016, AMS 16/6183 en 16/6745; zie het vonnis van de civiele rechter van deze rechtbank van 8 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8230; zie de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 9 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:10147 en zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5874.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).