ECLI:NL:RBAMS:2022:957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
C/13/701260 / HA ZA 21-422
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aangifte door gemeente Amsterdam tegen fiscalist

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een fiscalist, aangeduid als [eiser], en de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen tegen [eiser] voor valsheid in geschrifte. De achtergrond van de zaak is dat [eiser] als fiscaal adviseur betrokken was bij een omgevingsvergunningaanvraag van Multi-Capital B.V., een onderneming waarvan hij directeur/bestuurder was. Bij de aanvraag diende hij een Bibob-inlichtingenformulier in, waarop hij onjuist antwoord gaf op een vraag over eventuele veroordelingen in de afgelopen vijf jaar. De gemeente deed naar aanleiding van dit formulier aangifte tegen [eiser], wat leidde tot zijn veroordeling tot twee maanden gevangenisstraf door de politierechter en later door het gerechtshof.

De rechtbank oordeelde dat het doen van aangifte door de gemeente niet onrechtmatig was, omdat de aangifte had geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van [eiser]. De rechtbank benadrukte dat het doen van aangifte bijdraagt aan de opsporing van strafbare feiten en dat dit een zwaarwegend maatschappelijk belang dient. De argumenten van [eiser] dat de gemeente zorgvuldiger had moeten handelen en dat de gevolgen van de aangifte onevenredig zwaar waren, werden door de rechtbank niet gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiser] een deugdelijke grondslag misten en wees deze af, waarbij [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/701260 / HA ZA 21-422
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.W.M. Huisman te Amsterdam,
tegen
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 januari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 1980 werkzaam als fiscaal adviseur, aanvankelijk in Rotterdam en met ingang van 2013 als partner in het kantoor [kantoor] in Amsterdam. Vanaf begin jaren 90 heeft hij gewerkt voor de [familie] . In het verlengde van zijn advieswerkzaamheden voor deze familie is [eiser] directeur/bestuurder geworden van een Nederlandse onderneming, Multi-Capital B.V. (inmiddels geheten: CA Properties B.V.) waarvan alle aandelen gehouden worden door een vijftal leden van de familie [familie] , waaronder de heer [naam 1] .
2.2.
Multi-Capital B.V. (verder: Multi-Capital) heeft op 11 december 2017 bij de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van een door haar aangekocht pand aan de [adres] . Bij deze aanvraag diende Multi-Capital tevens een ingevuld Bibob-inlichtingenformulier (verder: Bibob-formulier) in te dienen.
2.3.
Op het door Multi-Capital ingediende en door [eiser] ondertekende Bibob-formulier zijn bij de vraag wie opdrachtgever is voor de bouwactiviteiten, de namen ingevuld van [naam 1] en de andere vier aandeelhouders (zie 2.1). Als vraag 8 is op het Bibob-formulier opgenomen:
“Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgever(s), bestuurder(s), aandeelhouder(s) of vennoten in de afgelopen vijf jaar:
veroordeeld;
een schikking aangegaan met het openbaar ministerie;
in aanraking geweest met politie of justitie?”
Op het ingediende Bibob-formulier is bij die vraag het vakje ‘nee’ aangekruist.
2.4.
Naar aanleiding van het ingediende Bibob-formulier heeft de gemeente op 28 juni 2018 telefonisch contact opgenomen met [eiser] en hem uitgenodigd voor een gesprek op 9 juli 2018. Onder verwijzing naar dat telefonisch contact heeft [eiser] nog diezelfde dag aan de gemeente een artikel uit de Groene Amsterdammer van 6 juni 2018 toegestuurd met de titel ‘Witwassen in een flexkantoor’ waarin hijzelf en de familie [familie] werden genoemd. In dat artikel wordt melding gemaakt van een beschuldiging van belastingfraude die de familie zou hebben afgedaan met een schikking van ruim 100 miljoen euro. Aan de gemeente schreef hij:
“Mijn commentaar is dat de titel van het artikel tendentieus is om niet te zeggen dat het nergens op slaat. Het is zeker niet van toepassing op de eigenaren van het pand [adres] !”
2.5.
Bij ontvangst van een Bibob-formulier verricht de gemeente altijd onderzoek met Google. Langs die weg heeft de gemeente kennis gekregen van een artikel met informatie over
“een van de grootste belastingfraudes in de recente Spaanse geschiedenis, die van [naam 2] en zijn zoon [naam 1] ”.
Volgens het desbetreffende artikel was die belastingfraude geëindigd met een schikking van 92,37 miljoen euro wegens belastingontduiking waarmee de genoemde personen ontkwamen aan vervolging wegens witwassen alsmede aan eisen tot gevangenisstraf van 48 jaar voor de negentigjarige [naam 2] en van 14 jaar voor [naam 1] .
2.6.
Op 9 juli 2018 heeft tussen [eiser] en de gemeente een gesprek plaatsgevonden (zie 2.4).
2.7.
Op 11 oktober 2018 heeft de gemeente tegen [eiser] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte (verder: de aangifte).
2.8.
De aangifte heeft er toe geleid dat [eiser] op 10 januari 2019 door de politierechter van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf wegens valsheid in geschrifte. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 30 juli 2019 eveneens [eiser] veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf wegens valsheid in geschrifte. [eiser] heeft daartegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 2020 het cassatieberoep van [eiser] verworpen.
2.9.
Na de veroordeling van [eiser] door de politierechter op 10 januari 2019, is [eiser] op 11 januari 2019 uitgetreden als bestuurder van [bedrijf] en heeft hij kort daarna zijn (middellijk gehouden) aandelen in [bedrijf] verkocht aan de andere aandeelhouders.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de aangifte te doen, de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat, en de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de gemeente onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door aangifte te doen van haar verdenking dat hij het misdrijf ‘valsheid in geschrifte’ had gepleegd door het onjuist beantwoorden en indienen van het Bibob-formulier.
4.2.
De rechtbank neemt bij de beantwoording van die vraag tot uitgangspunt dat het doen van aangifte bijdraagt aan de opsporing en vervolging van strafbare feiten en dat daarmee het zwaarwegende maatschappelijk belang wordt gediend dat misdrijven niet onbestraft blijven. Het doen van aangifte moet daarom niet snel onrechtmatig worden geoordeeld, want dat zou een afschrikkend effect kunnen hebben op de algemene bereidheid om aangifte te doen.
4.3.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als een aangifte tegen een persoon leidt tot een strafrechtelijke veroordeling van die persoon, daarmee gegeven is dat het doen van die aangifte niet onrechtmatig is geweest. De beschuldiging in de aangifte was in dat geval immers terecht en de betrokkene is door de aangever niet ten onrechte van een strafbaar feit beschuldigd.
4.4.
Toepassing van deze maatstaf leidt tot het oordeel dat de gemeente niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door de aangifte te doen. Het staat immers vast dat [eiser] naar aanleiding van de aangifte strafrechtelijk is veroordeeld, en dat de beschuldiging van [eiser] door de gemeente terecht was.
4.5.
[eiser] meent dat de maatstaf een andere moet zijn. Hij heeft daartoe gesteld dat het een bevoegdheid (en niet een plicht) is om aangifte te doen. Anders dan voor een burger, geldt daarbij voor de gemeente op grond van artikel 3:14 BW en artikel 3:1, lid 2 Awb dat de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming moet zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan die eis wordt in dit geval niet voldaan. De gemeente wist dat hij niet de
intentiehad gehad om valsheid in geschrifte te plegen; het Bibob-formulier was op het onjuist beantwoorde onderdeel voor hem niet duidelijk geweest. De gemeente heeft de desbetreffende vraag op het formulier inmiddels ook daadwerkelijk verduidelijkt. De gemeente wist eveneens dat hij bij aangifte vrijwel zeker toch voor (
voorwaardelijke opzetop) het plegen van valsheid in geschrifte zou worden veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, zoals ook inderdaad is gebeurd. De gemeente had daarom in zijn geval zorgvuldiger moeten onderzoeken of een dergelijke strafrechtelijke veroordeling niet onevenredig zware gevolgen voor hem zou hebben, zoals het verlies van zijn positie in een maatschap van belastingadviseurs. De gemeente had op grond van die onevenredige gevolgen vervolgens moeten afzien van het doen van aangifte. Er is daarom strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ook heeft de gemeente bij het doen van aangifte bij de politie ten onrechte niet vermeld dat hij zélf spontaan het artikel uit de Groene Amsterdammer aan de gemeente had toegestuurd en dat daaruit blijkt dat hij niet de
intentiehad gehad om valsheid in geschrifte te plegen. Dat alles maakt dat de gemeente door het doen van aangifte onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, aldus steeds [eiser] .
4.6.
Deze argumenten, ook al zouden ze feitelijk juist zijn, hetgeen de gemeente gemotiveerd heeft betwist, nemen niet weg dat de aangifte heeft geleid tot een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling van [eiser] en daarmee een zwaarwegend maatschappelijk belang heeft gediend (zie 4.2). De door [eiser] aangevoerde argumenten nopen de rechtbank daarom niet tot afwijken van de onder 4.3 weergegeven maatstaf. Die maatstaf leidt tot het oordeel dat het doen van aangifte door de gemeente niet onrechtmatig is geweest jegens [eiser] .
4.7.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat [eiser] alle door hem aangevoerde argumenten heeft kunnen aanvoeren en ook daadwerkelijk heeft aangevoerd bij de strafrechter. De strafrechter heeft in die argumenten geen aanleiding gezien [eiser] vrij te spreken van het plegen van valsheid in geschrifte of aan hem een lagere straf op te leggen. Het is niet de taak van de burgerlijke rechter om te oordelen of dit vonnis van de strafrechter onjuist of onevenredig zwaar is, laat staan dat die onredelijke strafrechtelijke uitkomst voorzienbaar was voor de gemeente en dat de gemeente daarom had moeten afzien van het doen van aangifte. [eiser] is, zoals de gemeente met juistheid heeft betoogd, zelf verantwoordelijk voor de strafrechtelijke consequenties van een door hem gepleegd strafbaar feit met alle verdere gevolgen daarvan, en hij kan die verantwoordelijkheid en de gevolgen niet via de burgerlijke rechter afschuiven op degene die van dat strafbare feit aangifte heeft gedaan.
4.8.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] een deugdelijke grondslag missen, zodat de rechtbank die vorderingen zal afwijzen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00 – tarief II)
Totaal € 1.793,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.793,00.
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.