ECLI:NL:RBAMS:2023:107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
13/266441-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 en 6a Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Colombiaanse man op verzoek van de Italiaanse autoriteiten. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd op 22 april 2010, met als doel de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van negen jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 28 december 2022. De verdediging heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en het vonnis. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er een verzetgarantie was verstrekt door de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, maar heeft besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces en dat hij onzorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, strafbaar is naar Nederlands recht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/266441-22
RK nummer: 22/4658
Datum uitspraak: 10 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 april 2010 door de
Public Prosecutor’s Office in Milan(Italië) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1952,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement No. 1282/96 Reg. Gen. delivered by the Court of Milan on 06.04.2001, which became final on 21.06.2001 (No. 3256.01 RES).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van negen jaar. Van deze straf resteert volgens het EAB nog vijf jaar, elf maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank verzocht om niet af te zien van toepassing daarvan. Hij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het gaat om een oud verstekvonnis, waarvan de opgeëiste persoon geen weet had. De opgeëiste persoon wist niet van de procedure. Hij was ook niet aanwezig op de zitting. Ook is geen sprake geweest van een gemachtigd advocaat die namens hem de verdediging heeft gevoerd op de zitting. De naam van de advocaat die wordt genoemd in het dossier, komt de opgeëiste persoon niet bekend voor. Mocht de opgeëiste persoon deze advocaat op enig moment al hebben gemachtigd, volgt uit het dossier ook dat de advocaat vervolgens de verdediging naast zich heeft neergelegd, voorafgaand aan de zitting. Er bestaat verder veel onduidelijkheid over het verloop van de procedure. Daarover zijn vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, maar daarop is geen duidelijk antwoord gekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit een verzetgarantie heeft verstrekt. Mocht de rechtbank deze verzetgarantie niet afdoende vinden, heeft de officier van justitie verzocht om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder onderdeel d) het volgende verklaard:
In case of judgment rendered in absentia the Italian legal system provides the legal guarantees set out in Article 175 of the Code of Criminal Procedure, paragraph 2 of which stipulates that
“2 If a defendant has been convicted by a judgment in absentia or by a decree of conviction, he or she may, upon his of her request, be granted a new time limit to lodge an out of time appeal or opposition, except when he or she has had actual knowledge of this decision and he or she voluntarily renounced to appear or to file an appeal or opposition. To this end, the judicial authority shall carry out the appropriate checks.
2bis This request under paragraph 2 shall be submitted within thirty days of the date on which the defendant was actually informed of the decision against him, failing which his or her entitlement elapses. In case of extradition from abroad, the time limit to submit the request shall start from the surrender of the convicted person.”
In the presence absence of the defendant both in first instance proceedings and in appellate proceedings The rights of defence have been guaranteed by assigning to him a lawyer appointed by the court.
In de aanvullende informatie van 29 september 2010 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat onder meer vermeld:
-
"Article 175 of the Code of Criminal Procedure provides for an out of time appeal against a conviction which has already become final, if the sentenced person proves that he was not informed of the trial owing to his fault."
Nu als voorwaarde is gesteld dat de opgeëiste persoon dient te bewijzen dat hij niet op de hoogte was van (de datum en plaats van) de terechtzitting en/of dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het vonnis en de mogelijkheid om daartegen appel in te stellen, is geen sprake is van een onvoorwaardelijke verzetgarantie. De garantie voldoet dus niet aan het bepaalde in artikel 12, sub d, OLW. [1]
Het voorgaande betekent dat de rechtbank bevoegd is de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 september 2010 en 24 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 31 oktober 1994 is aangehouden en vervolgens tot 3 november 1994 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Bij zijn aanhouding is hij erop gewezen dat er tegen hem een strafrechtelijk onderzoek liep en dat hij een adres moest opgeven, waar hij bereikbaar zou zijn voor de justitiële autoriteiten. Hij heeft toen domicilie gekozen bij zijn advocaat. Daarbij is hij gewezen op de verplichting om nadien iedere adreswijziging door te geven en is hij geïnformeerd over de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Alle documenten over de procedure en de veroordeling zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat zijn advocaat de verdediging (vóór de terechtzitting) heeft neergelegd, doet aan het voorgaande niet af. De opgeëiste persoon heeft immers zelf domicilie gekozen op het adres van zijn advocaat, wetende dat alle officiële correspondentie naar dat adres zou worden gestuurd. Het had daarmee op zijn weg gelegen om hierover contact te onderhouden met deze advocaat, ook nadat deze de verdediging had neergelegd, en indien gewenst een adreswijziging door te geven aan de justitiële autoriteiten.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Italië
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgelegde straf niet in overeenstemming is met de Nederlandse maatstaven. Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt echter dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is ook naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor’s Office in Milan(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[naam opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[naam opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Rb. Amsterdam 12 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5182, 19 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1163 en 20 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2713.