ECLI:NL:RBAMS:2023:154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
10087110 CV EXPL 22-11549
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaald bedrag door verzekeraar aan gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Nationale-Nederlanden Levensverzekeringen Maatschappij N.V. (hierna: NN) en een gedaagde, die in persoon procedeerde. NN vorderde terugbetaling van een bedrag van € 16.335,40 dat onverschuldigd aan de gedaagde was betaald. NN had op 15 oktober 2019 een betaling gedaan aan een rekening die ten onrechte op naam van de gedaagde stond, terwijl het bedrag voor een andere klant bedoeld was. De gedaagde ontkende dat zij de betaling had ontvangen en betwistte de eigendom van de bankrekening.

De kantonrechter oordeelde dat NN voldoende bewijs had geleverd dat het rekeningnummer op naam van de gedaagde stond en dat de betaling onverschuldigd was gedaan. De rechter verwees naar artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd kunnen worden. Aangezien de gedaagde niet had gereageerd op de betalingsverzoeken van NN, werd zij in het ongelijk gesteld. De kantonrechter wees de vordering van NN toe, inclusief wettelijke rente vanaf 28 september 2020, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

De totale kosten die de gedaagde aan NN moest betalen, bestonden uit het hoofdbedrag, rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 19.533,27. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat NN het bedrag mocht incasseren, ook als de gedaagde in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10087110 / CV EXPL 22-11549
Vonnis van de kantonrechter van 20 januari 2023
in de zaak van:
de naamloze vennootschap,
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERINGEN MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Van Es Gerechtsdeurwaarders & Incasseerders B.V. (LikiFin),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
De kantonrechter noemt de partijen hierna NN en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van NN van 22 augustus 2022, met bijlagen,
- het proces-verbaal van de rolzitting op 12 september 2022 waarbij [gedaagde] mondeling heeft geantwoord,
- het tussenvonnis van 26 september 2022,
- de conclusie van repliek van NN met één bijlage,
- vervolgens heeft [gedaagde] de gelegenheid gekregen om te reageren, maar dat heeft ze niet gedaan.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter de beslissing genomen die hieronder staat beschreven.

2.De vaststaande feiten

2.1.
NN is een verzekeringsmaatschappij.
2.2.
[gedaagde] is geen klant bij NN.
2.3.
Op 15 oktober 2019 heeft NN haar bank de opdracht gegeven om € 16.335,40 te betalen op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van een klant van NN. Deze klant heeft aan NN laten weten dat hij het geld niet had ontvangen.
2.4.
Vervolgens heeft NN aan de bank (Knab) gevraagd wie de rekeninghouder van het rekeningnummer was.
2.5.
Knab heeft op 19 februari 2020 aan NN gemaild dat de bankrekening op naam van [gedaagde] stond.
2.6.
NN heeft [gedaagde] meerdere keren gevraagd om het geld terug te betalen. [gedaagde] heeft NN niks betaald.

3.Het geschil

3.1.
NN vordert:
I dat [gedaagde] € 16.335,40 moet betalen, met rente,
II dat [gedaagde] € 1.135,40 aan buitengerechtelijke kosten moet betalen,
III dat [gedaagde] de proceskosten van deze procedure moet betalen.
NN vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Dat betekent dat NN het bedrag na het vonnis bij [gedaagde] mag incasseren, ook al gaat [gedaagde] in hoger beroep.
3.2.
NN zegt dat zij per ongeluk € 16.335,40 heeft overgemaakt naar het rekeningnummer van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] betwist dat zij een bankrekening heeft bij Knab en dat zij € 16.335,40 heeft ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter vindt dat NN voldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] het geld heeft ontvangen. Omdat NN dit bedrag per ongeluk had betaald, moet [gedaagde] het terugbetalen. Hierna legt de kantonrechter uit waarom.
4.2.
In artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat iemand geld dat hij ‘onverschuldigd’ heeft betaald, kan terugvorderen. Onverschuldigd betekent dat er geen rechtsgrond, oftewel geen reden was om het bedrag te betalen. [gedaagde] betwist niet dat NN het geld aan het rekeningnummer heeft overgemaakt. [gedaagde] zegt ook niet dat NN wel een reden had om € 16.335,40 aan haar te betalen. Deze zaak gaat dus niet over de vraag of het geld onverschuldigd is betaald. [gedaagde] zegt alleen maar dat het rekeningnummer niet van haar is. Daar gaat deze zaak dus over.
4.3.
NN heeft verwezen naar de e-mail van Knab (zie onder 2.5). Daarmee heeft zij onderbouwd dat het rekeningnummer van [gedaagde] is. Vervolgens heeft [gedaagde] dit ontkend. Daarna heeft NN nog gecheckt of het IBAN-nummer (het rekeningnummer) en de naam [gedaagde] bij elkaar horen. Uit die check blijkt dat de bankrekening in elk geval op 22 november 2022 op naam van [gedaagde] stond. [gedaagde] heeft daar niet meer op gereageerd. De kantonrechter vindt dat NN dan ook voldoende heeft aangetoond dat het rekeningnummer op 15 oktober 2019 van [gedaagde] is geweest. De kantonrechter wijst de vordering van NN dus toe.
4.4.
Doordat [gedaagde] niet heeft betaald, ook niet na de betalingsherinneringen van NN, moet [gedaagde] ook rente betalen. NN heeft namelijk drie brieven aan [gedaagde] gestuurd om het geld terug te vragen. In de laatste brief van 7 september 2020 staat dat [gedaagde] vanaf 28 september 2020 wettelijke rente moet betalen als [gedaagde] niet binnen twee weken betaalt. Omdat [gedaagde] niet heeft betaald, is zij op 28 september 2020 ‘in verzuim’ geraakt. Daarom moet zij vanaf die datum rente betalen.
4.5.
NN vordert € 2.496,97 aan rente. Zij heeft niet uitgelegd hoe ze dat bedrag heeft berekend. € 2.496,97 is meer dan 15% van de hoofdsom, dat is te veel. [gedaagde] hoeft alleen de wettelijke rente betalen, die staat in artikel 6:119 BW. Dat wijst de kantonrechter toe.
4.6.
NN vordert daarnaast nog betaling van buitengerechtelijke kosten. Meestal berekent de kantonrechter deze kosten volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dat Besluit geldt echter niet in dit geval. De kantonrechter toetst deze vordering daarom aan het Rapport Voorwerk II. Maar de kantonrechter gebruikt wel de staffel (berekening) in het Besluit.
4.7.
NN heeft onderbouwd dat zij met de betalingsherinneringen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Alleen als deze kosten redelijk zijn en ‘in redelijkheid’ zijn gemaakt, kan de kantonrechter ze toewijzen. Doordat [gedaagde] alsmaar niet heeft betaald, zijn de buitengerechtelijke kosten in redelijkheid gemaakt. De hoogte van de gevorderde kosten is echter niet redelijk omdat NN meer vordert dan de berekening in het Besluit. Volgens de berekening in het Besluit zijn de kosten € 938,35 [1] . De kantonrechter wijst dit bedrag toe.
4.8.
De kantonrechter stelt [gedaagde] in het ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten van NN betalen. De kantonrechter berekent die kosten op:
- explootkosten € 129,52
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde € 746,00 (2,0 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 2.259,52
4.9.
De kantonrechter wijst ook de nakosten toe. Dat zijn extra kosten die [gedaagde] moet betalen als ze na dit vonnis niet betaalt. In de beslissing staat hoe de kantonrechter die kosten berekent.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 16.335,40 aan NN te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 september 2020 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om € 938,35 aan NN te betalen voor buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om € 2.259,52 aan NN te betalen voor proceskosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan NN de kosten te betalen die ze na dit vonnis nog moet maken, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2023.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.In het Besluit staat hoe de kosten moeten worden berekend: € 875,00 + 1% over (hoofdsom - € 10.000,00). De hoofdsom is € 16.335,40. € 16.335,40 - € 10.000,00 = € 6.335,40. [gedaagde] moet dus 1 % van € 6.335,40 (dat is € 63,35) + € 875,00 betalen. Dat is € 938,35.