ECLI:NL:RBAMS:2023:1566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
13/266260-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 en 6a Overleveringswet in verband met verdedigingsrechten en dubbele strafbaarheid

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het ressortsparket van Milaan, Italië. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en is behandeld op openbare zittingen op 6 december 2022 en 17 januari 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko, heeft een vrijheidsstraf van 10 jaar, 2 maanden en 20 dagen opgelegd gekregen, waarvan nog 6 jaar, 8 maanden en 27 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl de officier van justitie betoogde dat dit niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW kon worden geweigerd, maar besloot om van deze bevoegdheid af te zien, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en zijn advocaat had gekozen als domicilie. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW ook kon worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/266260-22
RK nummer: 22/4680
Datum uitspraak: 26 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
13 januari 2011 door het ressortsparket van Milaan (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 december 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.M.G. Starmans, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een Italiaans stuk te doen vertalen alsmede om twee vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 17 januari 2023
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 17 januari 2023 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 6 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
  • bevel tenuitvoerlegging van 11 november 2010 van het ressortsparket van Milaan met referentienummer 917/2010;
  • vonnis van 17 mei 2007, met referentienummer NR. 1830/2007 R.G.APP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaar, 2 maanden en 20 dagen. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 6 jaar, 8 maanden en 27 dagen vrijheidsstraf. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 17 mei 2007.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De overlevering moet worden geweigerd omdat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uit oefenen. Het is namelijk niet duidelijk wat er precies in de procedures is gebeurd. Bij een vonnis van 29 november 2005 van het Hof van Beroep in Milaan is een gevangenisstraf van 4 jaar en 4 maanden opgelegd die de opgeëiste persoon deels heeft uitgezeten. Daarna is een generaal pardon gekomen waardoor de straf niet meer geëxecuteerd kon worden. Vervolgens is bij vonnis van
the Court of Appeal of Milanvan 17 mei 2007 een gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon opgelegd van 10 jaar, 2 maanden en 20 dagen en daarna is er nog een samenvoegingsvonnis van 11 november 2010. De opgeëiste persoon heeft in de verschillende procedures zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat het vonnis van het Hof van Beroep van Milaan van 29 november 2005 in deze zaak niet van belang is, omdat die straf al volledig door de opgeëiste persoon is uitgezeten. Ook de samenvoegingsbeslissing van 11 november 2010 dient niet aan artikel 12 OLW getoetst te worden omdat in deze procedure geen sprake is van een beoordelingsmarge. Slechts de procedure die heeft geleid tot het vonnis in hoger beroep van 17 mei 2007 dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. In de procedure van 2007 is de opgeëiste persoon bijgestaan door een gemachtigd advocaat. Door de opgeëiste persoon is hoger beroep ingesteld, maar dat is niet in behandeling genomen. Omdat in de procedure van 2007 een gemachtigd advocaat aanwezig was, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Voor wat betreft de vraag welke uitspraken aan artikel 12 dienen te worden getoetst overweegt de rechtbank het volgende.
De beslissing van 11 november 2010 betreft een “provvedimento di unificazione delle pene concorrenti – in continuazione ed Ordine di esecuzione”, genomen en ondertekend door Il Procuratore Generale. Deze beslissing is vertaald als een “order for the aggregation of sentences”. De rechtbank stelt vast dat deze beslissing een “order issued” door “this Office of the Prosecutor-General” is waarbij niet is gebleken dat sprake is van een beoordelingsmarge voor wat betreft de bepaling van de straf. [1] Het gaat hier om een beslissing van het openbaar ministerie waarin de executie van de eerder door de rechter opgelegde straf wordt bevolen en waarin is berekend welke reststraf feitelijk nog dient te worden uitgezeten, gelet op een wet waarin is voorzien in een generaal pardon en gelet op een eerder voor een soortgelijk feit uitgezeten gevangenisstraf. Deze beslissing brengt dus geen wijziging in de aard of maat van de oorspronkelijk opgelegde straffen. Hieruit volgt dat deze beslissing niet behoeft te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
In de aanvullende informatie van 21 november 2022 en 29 november 2022 is aangegeven dat de overlevering niet wordt gevraagd voor het vonnis uit 2005 omdat de ingevolge dat vonnis opgelegde straf al volledig is uitgezeten. Ook het vonnis uit 2005 behoeft mitsdien niet te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Dit betekent dat de rechtbank alleen de in het EAB genoemde vonnis van 17 mei 2007 van
the Court of Appeal of Milanaan artikel 12 OLW dient te toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat evenmin sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW nu uit het dossier niet blijkt of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces dat tot het vonnis van
17 mei 2007 heeft geleid. Ten slotte is er geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt, nu de in het EAB opgenomen verzetgarantie niet onvoorwaardelijke is.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 26 september 2011 van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in 2005 domicilie heeft gekozen bij zijn advocaat. Tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 17 mei 2007 had de opgeëiste persoon dezelfde gekozen advocaat en is hij is gedagvaard op het gekozen domicilie. Verder blijkt uit de aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten van 21 november 2022 dat de door de opgeëiste persoon gekozen advocaat aanwezig was in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 17 mei 2007. Ten slotte blijkt uit de aanvullende informatie van 26 september 2011 dat de opgeëiste persoon tegen de uitspraak van 17 mei 2007
“personally lodged an appeal to he Supreme Court”.
Gelet op deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke verdenking en ook van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure in hoger beroep tegen hem liep. Niet kan worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft immers zelf domicilie gekozen op het adres van zijn advocaat, wetende dat alle officiële correspondentie naar dat adres zou worden gestuurd. Het had daarmee op zijn weg gelegen om hierover contact te onderhouden met deze advocaat en indien gewenst een adreswijziging door te geven aan de justitiële autoriteiten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.De duur van de straf

Standpunt van de raadsman
Op basis van het dossier is het onvoldoende duidelijk wat de duur is van de straf die de opgeëiste persoon moet uitzitten. Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat hij nog 6 jaar, 8 maanden en 27 dagen moet uitzitten, maar de verdediging komt tot de berekening dat slechts 4 jaar en 8,5 maand resteren.
Standpunt van de officier van justitie
De reststraf die de opgeëiste persoon nog moet uitzitten is 6 jaar, 8 maanden en 27 dagen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 26 september 2011, 21 november 2022 en 29 november 2022 blijkt voor wat betreft de reststraf het volgende.
Het hof van beroep in Milaan heeft op 17 mei 2007 aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 jaar, 2 maanden en 20 dagen. In de
enforcement order van de Prosecutor Generalvan 11 november 2010 zijn van deze straf twee periodes afgetrokken: de vermindering van de straf als voorzien in de wet L.241/2006 ter hoogte van 1 jaar en 10 maanden alsmede de van 12 december 2004 tot 3 augustus 2006 (teveel) uitgezeten straf van 1 jaar, 7 maanden en 23 dagen. Deze twee periodes zijn afgetrokken van de gevangenisstraf van 10 jaar, 2 maanden en 20 dagen zodat als nog uit te zitten straf resteren: 6 jaar, 8 maanden en 27 dagen. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5 en 6a Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Ressortsparket van Milaan voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. Rb. Amsterdam 26 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7856.