ECLI:NL:RBAMS:2023:1628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22-021346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar ex art. 182 lid 6 Sv inzake verzoek tot het horen van getuigen in faillissementsfraudezaak

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een bezwaar tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De bezwaarde, geboren in 1973, had verzocht om het horen van getuigen in het kader van een onderzoek naar faillissementsfraude. De rechter-commissaris had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaarschrift op 22 september 2022. De rechtbank heeft de zaak in besloten raadkamer behandeld, waarbij de gemachtigd advocaat van de bezwaarde en de officier van justitie zijn gehoord. De verdediging stelde dat het horen van de getuigen cruciaal was voor de onderbouwing van hun standpunt dat er geen sprake was van buitensporig middelenverbruik door de bezwaarde. De verdediging voerde aan dat de getuigen konden verklaren over de contante betalingen aan onderaannemers en de omvang van de werkzaamheden die zij voor de failliete vennootschap hadden verricht.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende had onderbouwd dat het horen van de getuigen relevant was voor de beslissing die de rechtbank moest nemen. De rechtbank concludeerde dat de getuigen niet konden bijdragen aan de beantwoording van de vragen die in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde waren. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, met de overweging dat de verdediging niet had aangetoond dat de gevraagde getuigen iets relevants konden verklaren over de tenlastegelegde feiten of over enige rechtens te nemen beslissing. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 81-286054-20
raadkamernummer : 22-021346
datum : 21 maart 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde] ,

geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsman mr. J.S. de Gram:
[adres] ,
hierna te noemen: de bezwaarde.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft de raadsman op 30 maart 2022 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, onder meer tot het horen van de volgende getuigen:
[getuige 1]
[getuige 2]
[getuige 3]
[getuige 4]
[getuige 5]
[getuige 6]
[getuige 7]
[getuige 8]
[getuige 9]
[getuige 10]
[getuige 11]
[getuige 12]
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 7 september 2022 het verzoek gedeeltelijk afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 22 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De behandeling van het bezwaarschrift is in besloten raadkamer van 13 december 2022 aan de orde geweest. De rechtbank heeft de behandeling toen voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de rechtbank niet tijdig beschikte over het dossier.
De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigd advocaat van de bezwaarde, mr. J.S. de Gram, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris om de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandelingen te verrichten, namelijk het horen van de navolgende getuigen:
4. [getuige 4]
5. [getuige 5]
6. [getuige 6]
7. [getuige 7]
8. [getuige 8]
9. [getuige 9]
10. [getuige 10]
11. [getuige 11]
12. [getuige 12] .
In het bezwaarschrift is het volgende aangevoerd.
Tussen het opstellen van de onderzoekswensen en de beslissing heeft meer dan een half jaar gezeten. Onlangs is een aantal getuigen teruggegaan naar Polen . Specifiek betreft dit getuigen 6 tot en met 9 ( [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] ).
Gelet op het laatstgenoemde richt dit bezwaarschrift zich niet tegen die vier getuigen. Omdat de verdediging het wenselijk acht dat er een representatief aantal aannemers wordt gehoord, draagt de verdediging een viertal nieuwe getuigen aan, te weten: [getuige 13] , [getuige 14] , [getuige 15] en [getuige 16] .
De verdediging meent dat de rechter-commissaris onterecht heeft overwogen dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft in het verzoek toegelicht dat het horen van de getuigen van groot belang is voor met name het onder 1 cumulatief/alternatief (concept) tenlastegelegde buitensporig middelenverbruik. Indien aannemelijk wordt dat een groot aantal onderaannemers herhaaldelijk contant is betaald, is er geen sprake geweest van buitensporig middelenverbruik door de bezwaarde. Door het horen van de getuigen wenst de verdediging te onderbouwen dat eventuele onttrekkingen linksom of rechtsom ten gunste van de failliet zijn gedaan. De verklaringen van de getuigen voegen ook iets toe ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden – en daarbij behorende vergoedingen – die zij voor [bedrijf], de failliet, hebben verricht.
De verdediging heeft er ook belang bij dat alle getuigen waar om is verzocht worden verhoord. Negen getuigen zijn representatiever voor het totaalbedrag aan contante betalingen en de omvang van de werkzaamheden dan bijvoorbeeld twee getuigen.
De rechter-commissaris heeft in de beslissing overwogen dat het op zichzelf goed mogelijk is dat werknemers en/of onderaannemers contant zijn uitbetaald, maar dat dit niet veel zal toevoegen. De verdediging wijst er in dit opzicht op dat de getuigen ook duidelijkheid kunnen geven over de omvang van de contante betalingen en of dit ongeveer aansluit bij de contante opnames en of hiervoor een rechtsgrond was. De boekhouding biedt op dit punt zeer waarschijnlijk weinig tot geen aanknopingspunten.
Tevens heeft de rechter-commissaris overwogen dat de te horen getuigen niet kunnen verklaren van welke rekening het geld dat aan hen contant is uitbetaald afkomstig is. De verdediging stelt dat het niet van belang is voor de verdenking uit hoofde van artikel 343 sub 2 Sr, te weten de faillissementsfraude, of de aannemers wetenschap hebben over de herkomst van de contante gelden waarmee de bezwaarde hen namens de failliet heeft betaald.
Tot slot heeft de rechter-commissaris overwogen dat in het verzoek iedere boekhoudkundige context en onderbouwing ontbreekt en vervolgens dat aangenomen mag worden dat uit de administratie van de vennootschap blijkt welke bedragen aan werknemers en onderaannemers zijn betaald en vanuit welke bron die betalingen zijn verricht. De verdediging wijst erop dat zij niet over de boekhouding van de failliet beschikt en dat de boekhouding geen onderdeel uitmaakt van het dossier. Naar de mening van de verdediging kan deze aanname dan ook niet zonder meer gesteld worden. De verdediging heeft in dit kader verwezen naar de verklaringen van de bezwaarde zoals deze zich in het dossier bevinden.
In raadkamer heeft de raadsman het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 10] ingetrokken. Primair heeft de raadsman verzocht de resterende verzochte getuigen telefonisch te laten horen door de FIOD op voorwaarde dat de raadsman de vragen mag formuleren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de getuigen bij de rechter-commissaris te laten horen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het bezwaar en heeft hiertoe als volgt verklaard.
Het Openbaar Ministerie (OM) betwist dat de eerder gevraagde – maar ook de nieuw opgevoerde getuigen – iets relevants kunnen verklaren omtrent de tenlastegelegde feiten of omtrent enige rechtens te nemen beslissing.
Allereerst is van belang dat de bezwaarde wordt verweten dat hij van de rekening van [bedrijf] privé uitgaven heeft gedaan en derhalve een rekening courant schuld heeft opgebouwd van in totaal € 520.114,49. Deze privé uitgaven zijn in overleg met de bezwaarde door de externe boekhouder [getuige 1] in rekening courant geboekt.
Daarnaast heeft hij een totaal bedrag aan € 191.518,28 zonder zakelijke reden overgeboekt naar eigen/andere rekeningen. Volgens de curator moest [bezwaarde] deze bedragen terugbetalen, hetgeen niet is gebeurd, waarna de curator [bezwaarde] in privé failliet heeft laten verklaren.
Voormelde bedragen van in totaal dus meer dan zeven ton, die in overleg met de bezwaarde als privé schuld van de bezwaarde aan de vennootschap zijn geboekt, betreffen geen betalingen die ten gunste van de vennootschap zijn verricht en zijn derhalve wel degelijk ten nadele van de schuldeisers van [bedrijf] geweest. Het tekort in de boedel bedroeg meer dan
€ 866.000,-.
De opgevoerde getuigen kunnen hierover niets zinnigs verklaren. Dat zij in contanten zijn betaald, is heel goed mogelijk, zo heeft ook de rechter-commissaris gesteld, maar doet niet terzake.
De rechter-commissaris stelt ook dat in het verzoek (tot het horen van getuigen)
“iedere boekhoudkundige context mist en onderbouwing van het verweer”.
Er worden in het onderhavige klaagschrift geen nieuwe feiten of nadere onderbouwingen aangedragen die nopen tot toewijzing van het verzoek bepaalde getuigen te horen.
Tot slot persisteert het OM bij de stelling dat deze getuigen niet binnen aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Het betreft immers Poolse getuigen, waarvan de woonplaats niet bekend is.
In raadkamer heeft de officier van justitie benadrukt dat het aan de bezwaarde is om aan te tonen dat hij de bedragen zakelijk heeft aangewend. De verzochte getuigen, onderaannemers, weten niet waar het aan hen betaalde contante geld vandaan is gekomen. Het antwoord zal van de bezwaarde zelf moeten komen. Als door de bezwaarde de link niet is te leggen naar de boekhouding kan niet gezegd worden dat de betalingen zakelijk zijn gedaan. Daarbij is het voeren van een ondeugdelijke boekhouding ook strafbaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.
Op 25 juni 2019 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard. De bezwaarde is vanaf de oprichting op 20 oktober 2016 enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] .
Op 4 november 2019 heeft de curator schriftelijk aangifte gedaan van faillissementsfraude, gepleegd door bestuurder [bezwaarde] inzake het faillissement van [bedrijf] . De curator stel namelijk dat [bezwaarde] grote bedragen heeft onttrokken aan de failliet, onder meer door contante opnamen welke werden geboekt als schuld in rekening-courant.
De rechtbank overweegt dat als volgt.
Ten aanzien van de gevraagde onderzoekswensen is onvoldoende vast komen te staan welk belang de verdediging heeft bij toewijzing hiervan, nu ook na nadere onderbouwing en toelichting niet is gebleken dat de gevraagde onderzoekshandelingen voor de te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv van belang kunnen zijn.
De verdediging heeft gesteld dat een zodanig deel van het contant opgenomen geld is aangewend voor de crediteuren van de B.V. en dat geen sprake is van buitensporig middelenverbruik. De rechtbank stelt vast dat de verdediging deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. De bezwaarde kan op geen enkele wijze contante betalingen linken aan de boekhouding van de B.V. De raadsman heeft in raadkamer verklaard dat het om een aanzienlijk deel zou gaan, maar de bezwaarde heeft verklaard dat hij geen idee heeft welke contante bedragen ten gunste zijn gekomen van de B.V. Daar tegenover staan de aantoonbare luxe uitgaven van de bezwaarde ten laste van de B.V. Gelet hierop is onvoldoende onderbouwd dat het horen van de getuigen van belang is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mr. W.C.M. van den Berg en mr. E. van den Brink rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op 21 maart 2023.