ECLI:NL:RBAMS:2023:1833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/4232
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras in Amsterdam

In deze uitspraak heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld over het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van een dakterras op een uitbouw aan de achterzijde van de woning van de vergunninghoudster. Eiseres, buurvrouw van de vergunninghoudster, was van mening dat de vergunning in strijd was met haar privacy, omdat het dakterras uitzicht bood op haar tuin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning was verleend op basis van een kruimelbepaling, die het mogelijk maakt om af te wijken van het bestemmingsplan, mits er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank heeft de zitting op 7 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het onderdeel 'bouwen', maar heeft wel betoogd dat er sprake was van een evident privaatrechtelijke belemmering, omdat het dakterras zich binnen de twee meter-grens van de erfafscheiding bevond. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen en geconcludeerd dat er inderdaad sprake was van een evident privaatrechtelijke belemmering.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vernietigd, omdat het in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 1.674,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.R. van Tilborg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. V. Hooghiemstra).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit Amsterdam, vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras op een uitbouw aan de achterzijde op de locatie [adres 1] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 augustus 2022 heeft het college beslist op het bezwaar van eiseres. Het college heeft de omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Met de gemachtigde van het college is ook mr. M. van Looij verschenen.

Overwegingen

2. Eiseres woont op het adres [adres 2] . Zij is de buurvrouw van vergunninghoudster.
3. Het vergunde bouwplan bestaat uit het realiseren van een dakterras op de recent gerealiseerde vergunningvrije uitbouw van de onderburen van vergunninghoudster aan de achterzijde van de woning. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
4. Voor de realisatie van het dakterras moet worden afgeweken van het ter plaatste geldende bestemmingsplan 'Indische Buurt en Flevopark'. Het college heeft met toepassing van een zogenoemde kruimelbepaling [1] afwijking van het bestemmingsplan toegestaan. Er kan alleen met toepassing van deze bepaling worden afgeweken van het bestemmingsplan indien er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voor die beoordeling heeft het college de beleidsregels ‘afwijkingen omgevingsvergunning stadsdeel Oost’ [2] toegepast.
5. Eiseres woont in de naastgelegen woning op de begane grond. Zij kan zich met de vergunningverlening niet verenigen. Zij vreest een inbreuk op haar privacy omdat vanaf het dakterras vrij uitzicht is op haar tuin op de begane grond.
Het oordeel van de rechtbank
6. Eiseres heeft tegen het onderdeel ‘bouwen’ geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dit onderdeel daarom niet.
7. De rechtbank beoordeelt voor het onderdeel ‘planafwijking’ of het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het afwijken van het bestemmingsplan is een discretionaire bevoegdheid van het college. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechtbank oordeelt niet zelf of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht.
Is er sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering?
8. Eiseres stelt dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend. Er is sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering, omdat het dakterras zich binnen de tweemeter-grens van de erfafscheiding bevindt en er sprake is van rechtstreeks zicht vanaf het dakterras op haar tuin. Daarmee is het bouwplan in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met een verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 april 2020 [3] .
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijk rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De bestuursrechter dient derhalve te toetsen of op grond van artikel 5:50 van het BW een evidente privaatrechtelijke belemmering moet worden aangenomen. [4]
10. Artikel 5:50 van het BW luidt als volgt (voor zover van belang):
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
(…)
3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.
11. Uit het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 BW vloeit voort dat die afstand
rechthoekig gemetenwordt
vanaf de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.
12. In onderstaande afbeelding (bouwtekeningen) zijn de uitbouw en het dakterras weergegeven. Het dakterras bevindt zich binnen twee meter van de grenslijn en eiseres heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Op basis van de bouwtekeningen en de door partijen overgelegde en ter zitting getoonde foto’s, stelt de rechtbank vast dat er vanaf de korte zijde van het vergunde dakterras vanaf het open hekwerk met een hoogte van 1,20 meter zicht is op het naburige erf van eiseres.
De omstandigheid dat de tuin van eiseres een verdieping lager ligt dan het vergunde dakterras, heeft tot gevolg dat vanaf het dakterras kan worden neergekeken op de gehele tuin van eiseres. Dit leidt tot een situatie van het op korte afstand ongemerkt kunnen waarnemen (bespieden) van alle activiteiten in de tuin van eiseres. De rechtbank stelt vast dat uit zowel civielrechtelijke als bestuursrechtelijke rechtspraak, niet eenduidig is op te maken of een dergelijke zichtlijn moet worden opgevat als ‘rechtstreeks zicht’ of als ‘zijdelings/schuin zicht’. Onduidelijk is of alleen rechtdoor kijken (ooghoogte) onder ‘rechtstreeks zicht’ valt en naar beneden kijken altijd leidt tot ‘zijdelings/schuin zicht’. Verder wordt in de rechtspraak verschillend geoordeeld over het opleveren van een evident privaatrechtelijke belemmering, indien sprake is van ‘zijdelings/schuin zicht’ en of het uitmaakt dat vanaf de zijkant van het dakterras recht naar beneden op het naburige erf wordt gekeken. De rechtbank zoekt zoveel mogelijk aansluiting bij uitspraken van het hoogste bestuursrechtcollege, de Afdeling. Eiseres heeft gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 [5] . In die uitspraak stelt de Afdeling vast dat vanaf de korte zijde van het (in die zaak) gewenste balkon rechtstreeks zicht is op het naburige erf. Omdat de korte zijde van het balkon rechtstreeks uitkijkt op dat erf, volgt de Afdeling niet de stelling van het college dat er om een hoekje moet worden gekeken en een kwartslag moet worden gedraaid om zicht te hebben op het erf. De rechtbank is van oordeel dat zich hier een vergelijkbare situatie voordoet en sluit daarom bij deze uitspraak aan. Concreet betekent dit dat de rechtbank van oordeel is dat vanaf het dakterras rechtstreeks zicht is op de tuin van eiseres en dat daarom, in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ook in dit geval sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering.
13. De korte zijde van het dakterras is 2,5 meter lang. Over de eerste meter staat een ondoorzichtig scherm van 1,80 meter hoog, gevolgd door een open hekwerk van 1,20 meter hoog over de laatste 1,5 meter. De rechtbank overweegt dat vergunninghoudster heeft aangegeven bereid te zijn een ondoorzichtig scherm van 1,80 meter hoog te plaatsen over de gehele korte zijde van het dakterras aan de kant van de tuin van eiseres. Daarmee zou het zicht op de tuin van eiseres worden weggenomen. Het college heeft op de zitting aangegeven hier niet aan te willen meewerken vanwege stedenbouwkundige bezwaren. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat de privacy inbreuk voldoende wordt weggenomen door het hoge scherm over het eerste deel van de korte zijde van het dakterras. Dit scherm biedt immers geen bescherming tegen zicht vanaf het lager (1,20 meter) vergunde hekwerk naar het perceel van eiseres.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een voorziening die de evident privaatrechtelijke belemmering wegneemt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat niet is uitgesloten dat er alsnog voorzieningen kunnen worden getroffen om de evident privaatrechtelijke belemmering op te heffen, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Dit betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen op het door eiseres tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
16. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 augustus 2022;
- draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Beleidsregels afwijkingen omgevingsvergunning, stadsdeel Oost 2017, dd.18 april 2017.
4.Zie onder meer de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523