4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak worden weersproken door de inhoud van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers te twijfelen. Daarnaast is sprake van een zodanig specifieke modus operandi, dat gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
Anders dan de raadsvrouw vindt de rechtbank de verklaringen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] betrouwbaar en geloofwaardig. De aangevers hebben ieder afzonderlijk een concrete, gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd over wat verdachte bij hen heeft gedaan. De door de raadsvrouw gestelde tegenstrijdigheden in deze verklaringen ziet de rechtbank niet, of betreffen ondergeschikte punten. De aangevers hebben op hoofdlijnen gedetailleerd en consistent verklaard over de aard en de frequentie van het seksueel misbruik en over de context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden. De aangevers hebben het misbruik geplaatst in tijd en daarbij één of meerdere concrete en specifieke gebeurtenissen benoemd. De authenticiteit van deze verklaringen wordt versterkt doordat de aangevers zich kwetsbaar hebben opgesteld door te verklaren over een beladen en heel persoonlijk onderwerp, waarbij zij ook een positief beeld hebben geschetst van verdachte en de (vader)rol die hij in hun leven vervulde.
Ook de wijze waarop de verklaringen van de aangevers tot stand zijn gekomen, doet niet af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid daarvan. Dat [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] aanvankelijk niet belastend over verdachte hebben verklaard, is gelet op hun affectieve band met verdachte, de jonge leeftijd waarop het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden en omdat zich bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] pas later nadelige gevolgen van verdachtes handelen manifesteerden, niet onbegrijpelijk. Verder is het een bekend fenomeen dat slachtoffers van zedendelicten – mede vanwege secundaire victimisatie – terughoudend zijn in het doen van aangifte. De onthulling van de ander(en) dat hen iets soortgelijks is overkomen, kan een beslissende zet hebben gegeven om hun verhaal bij de politie te doen. Dat dat gevolgen heeft gehad voor de inhoud en dus voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen blijkt echter nergens uit. Ook de omstandigheid dat de aangevers voorafgaand aan hun aangifte contact met elkaar hebben gehad, betekent niet dat sprake is geweest van wederzijdse beïnvloeding wat betreft de inhoud van hun verklaringen. Bij de rechter-commissaris is in het bijzonder aandacht geschonken aan de momenten waarop en de mate waarin de aangevers onderling contact hebben gehad. De aangevers hebben steevast verklaard dat zij niet in detail met elkaar hebben gesproken over de seksuele handelingen die verdachte bij hen heeft verricht. Zelfs als de aangevers hun ervaringen over het misbruik onderling met elkaar hebben besproken, dan leidt dat gegeven op zichzelf niet tot de conclusie dat de aangevers hun verklaringen (on)bewust op elkaar hebben afgestemd. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van beïnvloeding van de aangevers door de verhorende verbalisanten en/of van [benadeelde partij 5] door zijn moeder, waardoor de aangevers niet naar waarheid zouden hebben verklaard.
In het dossier bevinden zich verder geen aanwijzingen dat de aangevers hun verklaringen valselijk zouden hebben afgelegd of dat deze anderszins onjuist zijn. Vermoedens die verdachte op de zitting heeft geuit over een mogelijk financieel motief van de aangevers om een valse aangifte te doen vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk. Enig ander door de raadsvrouw aangedragen motief van aangevers om de beschuldiging te verzinnen ontstijgt niet het niveau van een suggestie.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangevers ten aanzien van het seksueel misbruik betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dus bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bewijsminimum in zedenzaken
In deze zaak gaat het om de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van verdachte. Dat geldt ook in deze zaak: de belastende verklaringen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] staan lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van verdachte. Hetzelfde geldt voor de belastende verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , voor zover deze zien op (de poging tot) het seksueel binnendringen en de verklaring van [benadeelde partij 1] dat verdachte zich door hem heeft laten pijpen. Verdachte heeft deze handelingen stellig ontkend. De vraag is of de verklaringen van de aangevers voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Naast elke aangifte is dus steunbewijs nodig.
Steunbewijs
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een zogeheten ‘de auditu-getuige’ voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Verklaring van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] niet op zichzelf staan en op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft bekend dat hij een deel van de onder feit 1 en feit 2 genoemde handelingen heeft gepleegd, namelijk het drinken van urine van zowel [benadeelde partij 2] als [benadeelde partij 1] en het pijpen van [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft daarnaast erkend dat hij het vroeger leuk vond om jonge jongens seksueel te plezieren door hen orgasmes te geven. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij de penis van [benadeelde partij 2] met dat doel heeft aangeraakt, maar dat het bij hem niet is gelukt. Ten aanzien van [benadeelde partij 1] heeft verdachte verklaard dat hij vanaf zijn geboorte jarenlang met een aanzienlijke frequentie seksuele handelingen met hem heeft verricht. Kortom, verdachte plaatst zichzelf ten aanzien van feit 1 en feit 2 in de situatie waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik volgens [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft plaatsgevonden. Van een situatie waarin het steunbewijs in het geheel ontbreekt voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde is dan ook geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak het steunbewijs verder kan worden gevonden door toepassing van schakelbewijs, omdat de verklaringen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] elkaar over en weer steunen.
Schakelbewijs als steunbewijs
Als er onvoldoende bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs mogelijk toch bewezen worden. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het onder omstandigheden is toegelaten als steunbewijs gebruik te maken van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was.
Schakelbewijs kan worden gebruikt als de manier waarop de verschillende feiten zijn begaan – in dit geval het seksueel misbruik waarover [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] hebben verklaard – op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (modus operandi). De manier waarop de feiten zijn gepleegd moet dan zodanig overeenkomen dat (bijvoorbeeld) de verklaring van de aangever van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen en andersom. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kan de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten worden betrokken, waaronder begrepen de context waarbinnen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, het desbetreffende handelen van verdachte en de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs ten aanzien van de verschillende feiten over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak ruimte is voor een schakelbewijsconstructie. Het gaat om vijf soortgelijke zedendelicten, waarbij aangifte is gedaan door vier destijds minderjarige jongens. Uit de verklaringen van de aangevers komt een aantal significante punten naar voren.
Het seksueel misbruik vond plaats in de woning van verdachte, in de nacht of voor het slapen gaan en de aangevers sliepen, veelal naakt, bij verdachte in bed. Verdachte heeft met zijn penis de anus van de aangevers gepenetreerd, dan wel dit geprobeerd, waarbij verdachte veelal gebruik maakte van vaseline ( [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] ). De seksuele handelingen bestonden verder uit het betasten van de penis van de aangevers ( [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] ), orale bevrediging van de aangevers ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] ) en in een enkel geval andersom ( [benadeelde partij 1] ). Ook liet verdachte [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in zijn mond urineren. Bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] vond het misbruik plaats gedurende een lange periode en met een aanzienlijke frequentie. Het seksueel misbruik vond in alle gevallen plaats binnen een (semi-)familiaire context, waarbij verdachte in zijn rol als (stief)vader(figuur) een sfeer van vertrouwelijkheid creëerde waarin seksueel contact tussen verdachte en de aangevers door aangevers bijna als vanzelfsprekend werd ervaren.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het steeds gaat om vergelijkbare situaties, waarbij sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomstige werkwijze van verdachte. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 versterken elkaar over en weer en zijn daarom steeds redengevend voor het bewijs van die feiten. De verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] worden bovendien in belangrijke mate ondersteund door de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, zoals hierboven besproken. Het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs op dat verdachte de door aangevers aangegeven handelingen bij hen heeft verricht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij als gevolg van een medisch probleem geen erectie kon krijgen niet geloofwaardig, omdat deze verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit overgelegde medische stukken over de door verdachte gestelde erectieproblemen blijkt evenmin dat het voor verdachte onmogelijk was/is erecties te hebben.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de aangevers en het hierboven beschreven steunbewijs tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5, zoals hierna in rubriek 5 weergegeven.