ECLI:NL:RBAMS:2023:2016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
13/111771-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarigen met schakelbewijs en tbs-maatregel

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van vier minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1950, zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van seksueel misbruik tussen 1993 en 2021. De feiten omvatten onder andere het seksueel binnendringen van minderjarigen en ontuchtige handelingen met zijn eigen kind en stiefkinderen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs, waarbij de verklaringen van verschillende slachtoffers elkaar ondersteunden. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de pedofiele stoornis van de verdachte. Tevens is er een contactverbod opgelegd met een van de slachtoffers voor een periode van vijf jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van het misbruik ondervonden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/111771-22 (Promis)
Datum uitspraak: 4 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 1950,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in het [detentieadres] ,

1.Onderzoek ter zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
21 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , tevens als wettelijk vertegenwoordiger namens de minderjarige [benadeelde partij 5] , naar voren hebben gebracht. De benadeelde partijen worden bijgestaan door mr. C.A. Bouw.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op wat de gedragsdeskundige, GZ-psycholoog K.M. ten Brinck naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging op de zitting, kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte eenmaal of meermalen:
feit 1: tussen 30 oktober 1993 en 29 oktober 1997 in Amsterdam met [benadeelde partij 2] , die de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam;
feit 2: tussen 5 mei 2000 en 4 mei 2004 in Amsterdam en in Cascais te Portugal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [benadeelde partij 1] ;
feit 3: tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 in Amsterdam, Amstelveen en in Bhaktapur te Nepal met [benadeelde partij 3] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam;
feit 4: tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 in Amsterdam, Amstelveen en in Bhaktapur te Nepal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [benadeelde partij 3] ;
feit 5: tussen 20 februari 2020 en 18 februari 2021 in Amsterdam met [benadeelde partij 5] , die de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht heeft, omdat [benadeelde partij 1] alleen over misbruik in Portugal heeft verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van rechtsmacht van Nederland in beginsel moet worden beoordeeld op grond van de tenlastelegging. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij in Nederland en Portugal een strafbaar feit heeft gepleegd. De Hoge Raad heeft bepaald dat vervolging van dat strafbare feit in Nederland dan mogelijk is, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. [1] Los daarvan heeft Nederland rechtsmacht ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde strafbare feit (artikel 249 Sr), omdat verdachte Nederlander is. Artikel 5, eerste lid, onder c (oud) Sr (thans artikel 7, tweede lid, onder c Sr) bepaalt immers dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in artikel 249 Sr.
3.2.
Overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers voldoende betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding ten aanzien van de inhoud van hun verklaringen door het contact dat de aangevers met elkaar hebben gehad. De verklaringen van de aangevers vinden op specifieke punten steun in het dossier, alsook in de deels bekennende verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Bovendien geldt voor alle ten laste gelegde feiten dat de verklaringen van de aangevers elkaar over en weer zodanig steunen, dat deze als schakelbewijs kunnen worden gebruikt.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 3, 4 en 5 wegens het ontbreken van voldoende (steun)bewijs. Ten aanzien van feit 2 moet verdachte gedeeltelijk worden vrijgesproken. Verdachte heeft bekend dat hij [benadeelde partij 1] in Cascais in Portugal in de periode 2000-2002 vaker heeft gepijpt en in zijn mond heeft laten plassen. Maar andere seksuele handelingen en de periode 2002-2004 kunnen niet worden bewezen en er heeft geen seksueel misbruik in Nederland plaatsgevonden. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de belastende verklaringen van de aangevers onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat deze op meerdere punten tegenstrijdigheden bevatten. Ook kan (onbewuste) beïnvloeding door elkaar en door de verhorende verbalisanten niet worden uitgesloten. Mogelijk is sprake van pseudo-herinneringen. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder telkens begrepen de verklaringen van de overige aangevers. Verdachte heeft (de poging tot) het anaal penetreren van de afzonderlijke aangevers stellig ontkend. Penetratie is en was voor verdachte niet mogelijk, omdat hij geen erectie kan krijgen. Dat wordt ondersteund door medische stukken. De penetraties en de poging daartoe kunnen daarom niet worden bewezen. In het geval van [benadeelde partij 2] betekent dat bovendien dat alleen de beschuldiging van ontuchtige handelingen overblijft, terwijl dat feit (artikel 249 Sr) ten aanzien van [benadeelde partij 2] is verjaard.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak worden weersproken door de inhoud van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers te twijfelen. Daarnaast is sprake van een zodanig specifieke modus operandi, dat gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
Anders dan de raadsvrouw vindt de rechtbank de verklaringen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] betrouwbaar en geloofwaardig. De aangevers hebben ieder afzonderlijk een concrete, gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd over wat verdachte bij hen heeft gedaan. De door de raadsvrouw gestelde tegenstrijdigheden in deze verklaringen ziet de rechtbank niet, of betreffen ondergeschikte punten. De aangevers hebben op hoofdlijnen gedetailleerd en consistent verklaard over de aard en de frequentie van het seksueel misbruik en over de context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden. De aangevers hebben het misbruik geplaatst in tijd en daarbij één of meerdere concrete en specifieke gebeurtenissen benoemd. De authenticiteit van deze verklaringen wordt versterkt doordat de aangevers zich kwetsbaar hebben opgesteld door te verklaren over een beladen en heel persoonlijk onderwerp, waarbij zij ook een positief beeld hebben geschetst van verdachte en de (vader)rol die hij in hun leven vervulde.
Ook de wijze waarop de verklaringen van de aangevers tot stand zijn gekomen, doet niet af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid daarvan. Dat [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] aanvankelijk niet belastend over verdachte hebben verklaard, is gelet op hun affectieve band met verdachte, de jonge leeftijd waarop het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden en omdat zich bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] pas later nadelige gevolgen van verdachtes handelen manifesteerden, niet onbegrijpelijk. Verder is het een bekend fenomeen dat slachtoffers van zedendelicten – mede vanwege secundaire victimisatie – terughoudend zijn in het doen van aangifte. De onthulling van de ander(en) dat hen iets soortgelijks is overkomen, kan een beslissende zet hebben gegeven om hun verhaal bij de politie te doen. Dat dat gevolgen heeft gehad voor de inhoud en dus voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen blijkt echter nergens uit. Ook de omstandigheid dat de aangevers voorafgaand aan hun aangifte contact met elkaar hebben gehad, betekent niet dat sprake is geweest van wederzijdse beïnvloeding wat betreft de inhoud van hun verklaringen. Bij de rechter-commissaris is in het bijzonder aandacht geschonken aan de momenten waarop en de mate waarin de aangevers onderling contact hebben gehad. De aangevers hebben steevast verklaard dat zij niet in detail met elkaar hebben gesproken over de seksuele handelingen die verdachte bij hen heeft verricht. Zelfs als de aangevers hun ervaringen over het misbruik onderling met elkaar hebben besproken, dan leidt dat gegeven op zichzelf niet tot de conclusie dat de aangevers hun verklaringen (on)bewust op elkaar hebben afgestemd. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van beïnvloeding van de aangevers door de verhorende verbalisanten en/of van [benadeelde partij 5] door zijn moeder, waardoor de aangevers niet naar waarheid zouden hebben verklaard.
In het dossier bevinden zich verder geen aanwijzingen dat de aangevers hun verklaringen valselijk zouden hebben afgelegd of dat deze anderszins onjuist zijn. Vermoedens die verdachte op de zitting heeft geuit over een mogelijk financieel motief van de aangevers om een valse aangifte te doen vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk. Enig ander door de raadsvrouw aangedragen motief van aangevers om de beschuldiging te verzinnen ontstijgt niet het niveau van een suggestie.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangevers ten aanzien van het seksueel misbruik betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dus bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bewijsminimum in zedenzaken
In deze zaak gaat het om de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van verdachte. Dat geldt ook in deze zaak: de belastende verklaringen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] staan lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van verdachte. Hetzelfde geldt voor de belastende verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , voor zover deze zien op (de poging tot) het seksueel binnendringen en de verklaring van [benadeelde partij 1] dat verdachte zich door hem heeft laten pijpen. Verdachte heeft deze handelingen stellig ontkend. De vraag is of de verklaringen van de aangevers voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Naast elke aangifte is dus steunbewijs nodig.
Steunbewijs
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een zogeheten ‘de auditu-getuige’ voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. [2]
Verklaring van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] niet op zichzelf staan en op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft bekend dat hij een deel van de onder feit 1 en feit 2 genoemde handelingen heeft gepleegd, namelijk het drinken van urine van zowel [benadeelde partij 2] als [benadeelde partij 1] en het pijpen van [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft daarnaast erkend dat hij het vroeger leuk vond om jonge jongens seksueel te plezieren door hen orgasmes te geven. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij de penis van [benadeelde partij 2] met dat doel heeft aangeraakt, maar dat het bij hem niet is gelukt. Ten aanzien van [benadeelde partij 1] heeft verdachte verklaard dat hij vanaf zijn geboorte jarenlang met een aanzienlijke frequentie seksuele handelingen met hem heeft verricht. Kortom, verdachte plaatst zichzelf ten aanzien van feit 1 en feit 2 in de situatie waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik volgens [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft plaatsgevonden. Van een situatie waarin het steunbewijs in het geheel ontbreekt voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde is dan ook geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak het steunbewijs verder kan worden gevonden door toepassing van schakelbewijs, omdat de verklaringen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] elkaar over en weer steunen.
Schakelbewijs als steunbewijs
Als er onvoldoende bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs mogelijk toch bewezen worden. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het onder omstandigheden is toegelaten als steunbewijs gebruik te maken van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. [3]
Schakelbewijs kan worden gebruikt als de manier waarop de verschillende feiten zijn begaan – in dit geval het seksueel misbruik waarover [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] hebben verklaard – op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (modus operandi). De manier waarop de feiten zijn gepleegd moet dan zodanig overeenkomen dat (bijvoorbeeld) de verklaring van de aangever van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen en andersom. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kan de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten worden betrokken, waaronder begrepen de context waarbinnen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, het desbetreffende handelen van verdachte en de verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs ten aanzien van de verschillende feiten over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak ruimte is voor een schakelbewijsconstructie. Het gaat om vijf soortgelijke zedendelicten, waarbij aangifte is gedaan door vier destijds minderjarige jongens. Uit de verklaringen van de aangevers komt een aantal significante punten naar voren.
Het seksueel misbruik vond plaats in de woning van verdachte, in de nacht of voor het slapen gaan en de aangevers sliepen, veelal naakt, bij verdachte in bed. Verdachte heeft met zijn penis de anus van de aangevers gepenetreerd, dan wel dit geprobeerd, waarbij verdachte veelal gebruik maakte van vaseline ( [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] ). De seksuele handelingen bestonden verder uit het betasten van de penis van de aangevers ( [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] ), orale bevrediging van de aangevers ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] ) en in een enkel geval andersom ( [benadeelde partij 1] ). Ook liet verdachte [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in zijn mond urineren. Bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] vond het misbruik plaats gedurende een lange periode en met een aanzienlijke frequentie. Het seksueel misbruik vond in alle gevallen plaats binnen een (semi-)familiaire context, waarbij verdachte in zijn rol als (stief)vader(figuur) een sfeer van vertrouwelijkheid creëerde waarin seksueel contact tussen verdachte en de aangevers door aangevers bijna als vanzelfsprekend werd ervaren.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het steeds gaat om vergelijkbare situaties, waarbij sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomstige werkwijze van verdachte. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 versterken elkaar over en weer en zijn daarom steeds redengevend voor het bewijs van die feiten. De verklaringen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] worden bovendien in belangrijke mate ondersteund door de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, zoals hierboven besproken. Het voorgaande levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs op dat verdachte de door aangevers aangegeven handelingen bij hen heeft verricht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij als gevolg van een medisch probleem geen erectie kon krijgen niet geloofwaardig, omdat deze verklaring wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit overgelegde medische stukken over de door verdachte gestelde erectieproblemen blijkt evenmin dat het voor verdachte onmogelijk was/is erecties te hebben.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de aangevers en het hierboven beschreven steunbewijs tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5, zoals hierna in rubriek 5 weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 30 oktober 1993 tot en met 29 oktober 1994 te Amsterdam met
[benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum ] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 2] , immers heeft hij zijn penis in de anus van die [benadeelde partij 2] gebracht en zijn mond om de penis van die [benadeelde partij 2] gedaan en die [benadeelde partij 2] in zijn mond laten urineren;
2.
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 5 mei 2000 tot en met 4 mei 2004 als Nederlander te Cascais Portugal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind,
[benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum ] , bestaande die ontucht hierin dat hij aan de penis van die [benadeelde partij 1] heeft gezogen en die [benadeelde partij 1] heeft gepijpt en zich heeft laten pijpen door die [benadeelde partij 1] en zijn mond om de penis van die [benadeelde partij 1] heeft gedaan en die [benadeelde partij 1] in zijn mond heeft laten urineren en zijn penis heeft ingesmeerd met vaseline en vervolgens zijn penis tegen de anus van die [benadeelde partij 1] heeft gedrukt en daarbij heeft gezegd dat [benadeelde partij 1] zich moest ontspannen;
3.
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015 te Amsterdam en Amstelveen en als Nederlander te Bhaktapur Nepal met [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum ] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 3] , immers heeft hij zijn penis in de anus van die [benadeelde partij 3] gebracht en de penis van die [benadeelde partij 3] aangeraakt en betast en die [benadeelde partij 3] afgetrokken en die [benadeelde partij 3] gepijpt;
4.
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2015 te Amsterdam en Amstelveen en als Nederlander te Bhaktapur Nepal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum ] , bestaande die ontucht hierin dat hij de penis van die [benadeelde partij 3] heeft aangeraakt en betast en die [benadeelde partij 3] heeft afgetrokken en die [benadeelde partij 3] heeft gepijpt;
5.
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 20 februari 2020 tot en met 18 februari 2021 te Amsterdam met [benadeelde partij 5] , geboren op [geboortedatum ] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 5] , immers heeft hij een condoom om zijn, verdachtes, penis gedaan en zijn penis ingesmeerd met vaseline en vaseline gesmeerd bij de anus van die [benadeelde partij 5] en gezegd: “
Kan ik je aftrekken” en “
Can I go in you” en zijn penis in de anus van die [benadeelde partij 5] gebracht en die [benadeelde partij 5] afgetrokken.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 2 februari 2023, opgesteld in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) door GZ-psycholoog K.M. ten Brinck en psychiater J.C. Laheij. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis, niet-exclusief en met een seksuele gerichtheid op prepuberale jongens. Deze stoornis was ook ten tijde van de bewezen verklaarde zedendelicten aanwezig.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat er vanwege de beperkingen van het onderzoek, mede gelet op de opstelling van verdachte, geen aanwijzingen zijn voor een vermindering van de wilsvrijheid van verdachte ten aanzien van het bepalen van zijn gedrag, zodat hij volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten. Ter zitting heeft de psycholoog verklaard dat verdachtes handelen wel, indien bewezen, werd ingegeven door de pedofiele stoornis.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportage en het onderzoek ter zitting stelt de rechtbank vast dat sprake is van een langdurig patroon van pedofiele handelingen waarover verdachte geen enkele wroeging ervaart, omdat pedofilie voor hem een egosyntone eigenschap is. Verdachte heeft een opvallend egocentrische gedachtegang en een emotioneel kaal gevoelsleven, in combinatie met gebrekkige empathische vermogens en lacunaire gewetensfuncties. Bij verdachte is sprake van cognitieve misvormingen, waarin hij seksuele handelingen met minderjarigen normaliseert, rationaliseert en goedpraat. Verdachte geeft nauwelijks tot geen inkijk in zijn seksuele fantasieën, drang en drijfveren. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij al jaren voor zijn strafrechtelijke veroordeling in 2006 voor het seksueel misbruiken van kinderen zijn denk- en handelwijze hierover zou hebben aangepast. Dat is niet in lijn met wat hij eerder met de psychiater en de psycholoog in het PBC heeft besproken. Daarom en vooral gelet op het in deze zaak bewezenverklaarde misbruik van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] in 2014-2015 en 2020-2021, hecht de rechtbank geen geloof aan deze verklaring van verdachte op de zitting. Anders dan de onderzoekers van het PBC is de rechtbank van oordeel dat de bij verdachte geconstateerde pedofiele stoornis met een seksuele gerichtheid op prepuberale jongens, in samenhang met de bij hem aanwezige cognitieve misvormingen en de gebrekkige empathische vermogens, in enige mate van invloed is geweest op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van de bewezen verklaarde zedendelicten. Daarom rekent de rechtbank hem die feiten in enigszins verminderde mate toe.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte in het geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Oplegging van straf en maatregelen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar wordt opgelegd. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging) worden opgelegd. Tot slot heeft zij gevorderd aan verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde partij 5] voor de maximale duur van vijf jaar, tenzij het contact onder toezicht plaatsvindt en met bepaling dat als verdachte zich daaraan niet houdt telkens een week vervangende hechtenis wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank tot een strafoplegging komt, moet worden volstaan met een gevangenisstraf en dat aan verdachte geen tbs-maatregel met dwangverpleging kan worden opgelegd, omdat geen sprake is van een acuut recidiverisico en behandeling volgens de psychiater en de psycholoog onvoldoende kans van slagen heeft.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de straf en de maatregelen is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten en overige relevante omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich jarenlang over een periode van ruim 27 jaar, schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van vier minderjarige jongens in de leeftijd tussen acht en vijftien jaar oud, te weten [benadeelde partij 2] , die een vriendje van zijn zoon was, zijn kind [benadeelde partij 1] en zijn twee stiefkinderen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] . Bij [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] is ook sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam. Bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] vond het misbruik plaats gedurende een lange periode, met een aanzienlijke frequentie.
Het seksueel misbruik vond plaats binnen een (semi-)familiaire context, waarbij verdachte in zijn rol als (stief)vader(figuur) een sfeer van vertrouwelijkheid creëerde waarin seksueel contact tussen verdachte en de slachtoffers bijna als vanzelfsprekend werd ervaren. De slachtoffers waren jonge, kwetsbare jongens die emotioneel en financieel afhankelijk waren van verdachte. [benadeelde partij 2] groeide op in een onveilige thuissituatie en hij vond in verdachte een vaderfiguur. Maar daarvoor betaalde hij wel een prijs. Voor [benadeelde partij 1] was verdachte gedurende zijn vroege jeugd de enig beschikbare ouder. Het seksueel misbruik beschrijft hij als een routine, waarvan hij achteraf wenst dat het nooit was gebeurd. In 2014 is verdachte in Nepal met de moeder van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] getrouwd, zonder dat sprake was een liefdesrelatie. Het lijkt er sterk op dat het verdachte om haar zoons te doen was. Het misbruik van [benadeelde partij 3] is vanaf de tweede ontmoeting begonnen. [benadeelde partij 3] beschrijft dat hij accepteerde wat verdachte bij hem deed, omdat verdachte het gezin hielp in een moeilijke situatie en zij geld van hem kregen. Na hun verhuizing van Nepal naar Nederland is ook [benadeelde partij 5] door verdachte misbruikt. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als volwassene op de slachtoffers had, en in het bijzonder zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van zijn (stief)zoons ernstig veronachtzaamd. Verdachte was bij uitstek de persoon op wie de slachtoffers moesten kunnen vertrouwen en die hen bescherming en veiligheid had moeten bieden. Door het seksueel misbruik heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte is volledig voorbij gegaan aan de psychische schade die hij aan de slachtoffers heeft berokkend en heeft vooral oog gehad voor zijn eigen (seksuele) belangen. Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden vaak levenslang psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Het behoeft geen betoog dat de slachtoffers in deze zaak ernstig zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Het misbruik begon of vond plaats op (zeer) jonge leeftijd en verdachte heeft met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van de slachtoffers verstoord. Dat het seksueel misbruik voor de slachtoffers in deze zaak een zeer grote impact heeft gehad en zij nog altijd de nadelige gevolgen van het misbruik ondervinden, is ter zitting door en namens de slachtoffers op zeer indringende wijze naar voren gebracht. Zo heeft [benadeelde partij 2] zich inmiddels tot een professionele hulpverlener moeten wenden als gevolg van de bij hem vastgestelde posttraumatische stressstoornis. Wat het strafbare gedrag van verdachte in de toekomst verder zal betekenen voor de slachtoffers is momenteel nog niet te overzien. Verdachte heeft met zijn handelen ook het in hem gestelde vertrouwen van de moeder van twee van de slachtoffers ernstig geschaad. Ook zij heeft ter zitting naar voren gebracht welke nadelige gevolgen dit voor haar kinderen en het gezin teweeg heeft gebracht.
De rechtbank vindt dat verdachte op de zitting nauwelijks inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen, mede door te volharden in zijn ontkenning van de kern van de bewezen verklaarde gedragingen.
Verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uit het strafblad van 20 februari 2023 blijkt dat verdachte op 23 november 2006 is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam ter zake van zedendelicten met minderjarigen, onder wie een andere zoon, waarvoor een gevangenisstraf van drie jaar is opgelegd.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de recidive de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten enigszins verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend en met de (hierna genoemde) op te leggen tbs-maatregel. De rechtbank vindt daarom de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijk gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte ook de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Bij de overwegingen over de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank de pro Justitia rapportage van 2 februari 2023 besproken. Hieruit volgt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis, niet-exclusief en met een seksuele gerichtheid op prepuberale jongens. Deze stoornis bestond ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist.
Ten aanzien van het recidivegevaar hebben GZ-psycholoog Ten Brinck en psychiater Laheij gerapporteerd dat verdachte in zijn volwassen leven herhaaldelijk en jarenlang actief betrokken is geweest bij seksuele activiteiten met prepuberale jongens. Hoewel de deskundigen vanwege de beperkingen van het onderzoek niet komen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid, realiseren zij zich het patroon van verdachte en de voortzetting daarvan na de eerdere veroordeling. Verdachte heeft zich er, ondanks herhaaldelijk te zijn aangesproken op zijn gedrag door zijn naaste omgeving en het bekend zijn met de strafrechtelijke consequenties, niet door laten weerhouden om jarenlang minderjarige jongens te misbruiken die in een afhankelijke relatie met hem verkeerden. Ook nu geeft hij geen volledige openheid over zijn seksuele fantasieën en drijfveren. Er is geen sprake van enige lijdensdruk bij verdachte, noch van empathie naar de slachtoffers. De pedofiele overtuigingen van verdachte blijven ongewijzigd en de consequenties zijn in zijn optiek voor hem slechts een door maatschappelijke normen en waarden opgeworpen juridisch probleem. Dit heeft hem eerder niet, en zal hem naar inschatting vermoedelijk ook niet in de toekomst, ervan weerhouden om zijn eigen belangen na te streven. De voorgeschiedenis leert dat verdachte in staat is om nieuwe kansen voor zichzelf te creëren door actief op zoek te gaan naar kwetsbare minderjarige slachtoffers en hen met zijn ogenschijnlijk kwetsbare en vriendelijke presentatie te verleiden hem te vertrouwen, waarbij hij er ook blijk van geeft in financiële zin zorg te willen dragen voor de minderjarigen. Verdachte onderhoudt momenteel nog steeds contact met het minderjarige slachtoffer [benadeelde partij 5] . Gelet op al het voorgaande wordt het risico op recidive – ondanks de hogere leeftijd van verdachte en de somatische (seksuele) beperkingen die hij zegt te ervaren – als onverminderd hoog ingeschat.
Nu de deskundigen verdachte volledig toerekenbaar achten, hebben zij geen behandeling in een strafrechtelijk kader geadviseerd. Wel zou, gelet op de (gedateerde) overtuigingen van verdachte ten aanzien van seksueel contact met minderjarigen, psycho-educatie over de huidige stand van de wetenschap met betrekking tot pedofilie en de schadelijke gevolgen daarvan op slachtoffers zinvol kunnen zijn. Ook cognitieve verdieping in die materie zou kunnen bijdragen aan het doen wankelen van de huidige overtuigingen om een andere afweging te kunnen maken in zijn gedrag. De motivatie hiertoe en de kans van slagen hierop, wordt als beperkt gezien.
Ter zitting is GZ-psycholoog Ten Brinck als deskundige gehoord en zij heeft, mede namens
psychiater Laheij, de voornoemde conclusies en adviezen bevestigd.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 16 maart 2023, opgesteld door [medewerker] .
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, en anders dan de deskundigen hebben geadviseerd en de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit, dat de veiligheid van anderen, in het bijzonder de veiligheid van kinderen, eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij daarbij van overheidswege wordt verpleegd. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten, in samenhang met de geconstateerde stoornis, de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en het hoge gevaar voor herhaling. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een groot risico dat verdachte opnieuw pedoseksuele delicten zal plegen. Vanuit het oogpunt van veiligheid vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder dat dit recidiverisico wordt ingeperkt, terugkeert in de maatschappij. Er lijkt nauwelijks tot geen inzicht bij verdachte te zijn ten aanzien van de ernst van de stoornis en de gevolgen die zijn handelen heeft voor de slachtoffers. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte een bij de stoornis passende behandeling in een gedwongen kader krijgt, waarbij de veiligheid van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd en het door de deskundigen als hoog ingeschatte recidiverisico op een soortgelijk delict als de bewezen verklaarde feiten wordt ingeperkt. Daarbij heeft de rechtbank kennis genomen van de kanttekeningen die de deskundigen bij de behandelbaarheid van verdachte hebben geplaatst, maar die leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de tbs-maatregel met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan hierdoor een periode van vier jaar te boven gaan.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal tot slot aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaar op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen of zoeken met het slachtoffer [benadeelde partij 5] . Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van zeven dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich strafbaar, dan wel belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.

9.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet aan verdachte teruggegeven voorwerpen onder nummer 7 tot en met 14, 17, 19, 22, 24, 28, 29, 31 tot en met 35, 37, 38 en 40 tot en met 42 van de aan dit vonnis in
bijlage IIIgehechte beslaglijst van 4 januari 2023 moeten worden teruggegeven aan verdachte, omdat het belang van strafvordering zich daar niet langer tegen verzet.

10.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
De verzoeken tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft € 4.270,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar (€ 770,-), de reiskosten, telefoonkosten en eigen bijdrage voor medicatie (€ 500,-) en gederfde inkomsten (3.000,-). De benadeelde heeft verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten op dit moment onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de benadeelde partij primair € 30.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, subsidiair is verzocht deze schade naar redelijkheid en billijkheid te schatten en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft € 664,90 aan vergoeding van proceskosten gevorderd, bestaande uit de kosten van de vlucht vanuit de Verenigde Staten naar Nederland ten behoeve van de bespreking met de advocaat, het slachtoffergesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de inhoudelijke behandeling.
Door de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] is ieder afzonderlijk € 1.000,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit toekomstige medische kosten. Door of namens de benadeelde partijen is verzocht de vorderingen voor dit deel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast hebben de benadeelde partijen ieder afzonderlijk primair € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, subsidiair is verzocht deze schade naar redelijkheid en billijkheid te schatten en de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft € 50,76 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten voor het opvragen van medische informatie. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, onder meer bestaande uit shockschade. De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag van de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,- en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het bestaan van shockschade op dit moment onvoldoende is onderbouwd.
Namens de benadeelde partijen is verzocht de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd aan de hand van onderliggende stukken en zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat aan benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het door het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Uit de stukken volgt dat bij de benadeelde partij de diagnoses posttraumatische stressstoornis en persisterende depressieve stoornis zijn gesteld, hetgeen direct is te relateren aan het bewezenverklaarde en waarvoor hij behandeling ondergaat en zal ondergaan.
De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. Er is sprake van ernstig seksueel misbruik op zeer jonge leeftijd, terwijl verdachte voor [benadeelde partij 2] een vaderfiguur was. Daarom en op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 29 oktober 1994 tot het moment van algehele voldoening. De vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De kosten van de vlucht vanuit de Verenigde Staten naar Nederland ten behoeve van het bijwonen van de inhoudelijke behandeling, zijn als proceskosten toewijsbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering in het geheel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 664,90 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en negentig eurocent).
Benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade in beide vorderingen onvoldoende is onderbouwd aan de hand van onderliggende stukken en zal de benadeelde partijen voor dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat aan benadeelde partijen door het onder feit 3 en feit 4 ( [benadeelde partij 3] ) en het onder feit 5 ( [benadeelde partij 5] ) bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b BW. De aard en ernst van deze normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden, zoals die blijken uit de onderbouwing van de verzoeken tot schadevergoeding en de inhoud van het door of namens hen ter zitting uitgeoefende spreekrecht, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vorderingen is ter zitting betwist. Verdachte heeft zich als hun stiefvader schuldig gemaakt aan ernstig en veelvuldig seksueel misbruik van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] . Daarom en op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 30.000,- (zegge: dertigduizend euro) per persoon en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 december 2015 ( [benadeelde partij 3] ) en 18 februari 2021 ( [benadeelde partij 5] ) tot het moment van algehele voldoening. De vorderingen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook tegenover de moeder van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 3] onrechtmatig heeft gehandeld. Verdachte heeft met zijn handelen het in hem gestelde vertrouwen van de moeder van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] op ernstige wijze geschaad. Het onder de feiten 3, 4 en 5 bewezen verklaarde misbruik van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] bij hen thuis, terwijl verdachte van hun moeder het vertrouwen had gekregen om als stiefvader een rol in het leven van haar kinderen te vervullen, heeft niet alleen gevolgen gehad voor de kinderen zelf, maar ook voor hun moeder, zoals zij in het verzoek tot schadevergoeding en ter zitting naar voren heeft gebracht. Zodoende heeft verdachte in strijd gehandeld met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, namelijk door seksueel misbruik te plegen met de kinderen die door de moeder in alle vertrouwen aan zijn zorg waren toevertrouwd. De ernst van de normschending geeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat dit tot ernstige psychische en emotionele druk bij de moeder heeft geleid en/of zal leiden, waar zij geruime tijd last van zal hebben. Het voorgaande brengt mee dat de gevolgen van het seksueel misbruik voor de moeder van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] in dit geval zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
3 mei 2022 tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De kosten voor het opvragen van medische informatie over haar gezondheidssituatie komen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 50,76 (zegge: vijftig euro en zesenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 maart 2023 tot het moment van algehele voldoening.
Proceskosten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4]
De rechtbank zal ten behoeve van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] , op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel opleggen omdat verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte wordt verplicht de aan hen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De schadevergoedingsmaateregel kan op grond van de wet niet worden opgelegd voor proceskosten en wordt daarom niet opgelegd voor het aan [benadeelde partij 1] toegewezen bedrag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38v, 38w, 55, 57, 244, 245 en 249 Sr.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
feit 3 en feit 4
eendaadse samenloop van:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd;
feit 5
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) jaar. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaarop geen enkele wijze –
direct of indirect– contact zal opnemen of zoeken met [benadeelde partij 5] , geboren op [geboortedatum ] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde partij 5] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder nummer 7 tot en met 14, 17, 19, 22, 24, 28, 29, 31 tot en met 35, 37, 38 en 40 tot en met 42 van de beslaglijst.
Benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] ,
[benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] toe en veroordeelt verdachte in verband met het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen van de in de tabel hieronder genoemde bedragen aan materiële/immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de daarbij genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. In de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het daaropvolgende traject van de terbeschikkingstelling, ziet de rechtbank ten aanzien van deze vorderingen aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot één dag.
Veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] hebben gemaakt en nog moeten maken om te genoemde bedragen betaald te krijgen tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gemaakt tot op heden begroot op
€ 664,90.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] van de navolgende bedragen aan materiële/immateriële schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de daarbij genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling voor de daarbij genoemde duur worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij
Bedrag
Soort schade
Wettelijke rente (ingangsdatum)
Gijzeling
[benadeelde partij 2]
€ 20.000,-
Immaterieel
29 oktober 1994
1 dag
[benadeelde partij 3]
€ 30.000,-
Immaterieel
31 december 2015
1 dag
[benadeelde partij 5]
€ 30.000,-
Immaterieel
18 februari 2021
1 dag
[benadeelde partij 4]
€ 1.500,-
Immaterieel
3 mei 2022
1 dag
[benadeelde partij 4]
€ 50,76
Materieel
2 maart 2023
1 dag
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. J.C. Vegter en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 4 april 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 27 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1413.
2.Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
3.Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.