ECLI:NL:RBAMS:2023:207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
13/299939-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel met taakstraf en bijzondere voorwaarden

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel. De zaak, die voortkwam uit het onderzoek Pulaskia, betrof de periode van 1 december 2020 tot en met 1 november 2021. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van handel in harddrugs, het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. Tijdens de zitting op 13 december 2022 heeft de officier van justitie, mr. R. van Leuven, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bunnik, pleitte voor vrijspraak van de meeste feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van handel in harddrugs, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, een contactverbod met medeverdachten en deelname aan een begeleid wonen-traject. De rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven op de rit leek te hebben.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/299939-21
Datum uitspraak: 10 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Leuven en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
1. zich in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 1 november 2021 in Amsterdam en/of Purmerend schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van handel in harddrugs;
2. zich op of omstreeks 2 november 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen;
3. in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 2 november 2021 in Amsterdam en/of Purmerend heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen inbijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De politie (Team Criminele Inlichtingen) ontving in januari 2020 informatie dat ‘ [medeverdachte 1] ’ zich (in georganiseerd verband) bezig zou houden met handel in harddrugs, hij steeds groter zou zijn geworden en er verschillende personen voor hem zouden werken als koerier. Naar aanleiding van die informatie is er vervolgens uitgebreid onderzoek (genaamd Pulaskia) verricht. In dat onderzoek zijn kort gezegd observaties gedaan door de politie, is er een camera geplaatst bij de woning van [medeverdachte 1] , zijn telefoongegevens verzameld, zijn er telefoongesprekken (van onder meer de dealertelefoon) getapt en hebben er (stem)herkenningen en pseudokopen plaatsgevonden. Ook is een aantal afnemers van deze verdovende middelen als getuige gehoord. Door dit onderzoek zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (de medeverdachten) en verdachte in beeld gekomen bij de politie. De rol van verdachte zou er vooral in hebben bestaan dat hij drugs heeft afgeleverd en zijn woning beschikbaar heeft gesteld als dealplek. Uit het onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf ongeveer augustus 2021 in de woning van verdachte hebben verbleven. Deze twee medeverdachten en verdachte zijn op het moment van de aanhouding in deze woning aangetroffen, waarbij ook verdovende middelen zijn gevonden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle tenlastegelegde feiten bewezen. Uit de observaties, de pseudokopen en de getuigenverklaringen blijkt namelijk dat verdachte de op de dealertelefoon bestelde drugs afleverde bij de klanten (feit 1). Daarnaast volgt uit de observaties en de telefoongegevens dat de medeverdachten vanaf ongeveer half augustus 2021 vanuit de woning van verdachte hebben gedeald. De periode waarvan bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn medeverdachten heeft gehandeld in harddrugs moet – op grond van de bewijsmiddelen – worden teruggebracht tot de periode van 1 augustus 2021 tot en met 1 november 2021. In het verlengde hiervan is het aanwezig hebben van de harddrugs (feit 2) ook bewezen. Ook kan worden bewezen dat er sprake is geweest van deelneming aan een criminele organisatie (feit 3), omdat er een samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten was met een duidelijke rolverdeling en zij op georganiseerde en professionele wijze hebben gehandeld in harddrugs.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte voor het eerste feit gedeeltelijk moet worden vrijgesproken. Het staat namelijk vast dat verdachte zich op twee momenten, namelijk tijdens de pseudokopen, schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van verdovende middelen. Voor de rest van tenlastegelegde periode blijkt zijn betrokkenheid niet uit de bewijsmiddelen. Van het tweede feit moet verdachte geheel worden vrijgesproken, omdat hij geen wetenschap van en beschikkingsmacht over de verdovende middelen had die in zijn woning zijn gevonden. Ook voor het derde feit vindt de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat uit zijn beperkte handelingen niet blijkt dat hij onderdeel is geweest van de criminele organisatie.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feiten 2 en 3
De rechtbank vindt niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 november 2021 opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad (feit 2). Hoewel uit het proces-verbaal van het binnentreden van de woning van verdachte blijkt dat er verdovende middelen aanwezig waren, volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte – buiten de cocaïne op de kast in zijn slaapkamer – wetenschap van en beschikkingsmacht over de verdovende middelen had die in zijn woning aanwezig waren. Verdachte heeft verklaard dat de medeverdachten in het begin kwamen chillen, dat hij niet meer van hen af kwam, dat zij de boel overnamen en hij zijn huis uit werd gestuurd. Onder die omstandigheden is het feit dat er vanuit de woning van verdachte is gedeald onvoldoende om daarmee de wetenschap en met name beschikkingsmacht van verdachte over de verdovende middelen aan te nemen. Uit het proces-verbaal van het binnentreden van de woning en de kennisgevingen van inbeslagneming blijkt niet dat de cocaïne die is gevonden in de slaapkamer van verdachte – waarvan hij het bezit heeft erkend en heeft verklaard dat het voor eigen gebruik was – onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging. Nu die cocaïne op geen enkele wijze is gespecificeerd in het dossier kan er geen concreet bewijsmiddel aan worden gekoppeld. Verdachte zal dan ook geheel worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.
Ook vindt de rechtbank dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 3). Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk alleen dat verdachte op twee momenten in oktober 2021 drugs heeft afgeleverd en dat er vanuit zijn woning is gedeald, maar dat vindt de rechtbank onvoldoende om uit te gaan van deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank leidt uit het dossier af dat de woning van verdachte is gebruikt voor het dealen van harddrugs, maar uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte zijn woning ter beschikking zou hebben gesteld met dat oogmerk. De verklaringen van verdachte over hoe de medeverdachten de woning van hem overnamen en hem als het ware er buiten hielden vindt de rechtbank, gelet op de persoon van verdachte, niet onaannemelijk. Daarnaast is de concreet gemaakte rol van verdachte beperkt. De handelingen van verdachte op twee momenten in de maand oktober 2021, zijn te beperkt om te spreken van het (opzettelijk) deelnemen aan de criminele organisatie. Dat betekent dat verdachte ook zal worden vrijgesproken van dit feit.
(Mede)plegen van handel in harddrugs
Uit de verklaringen van verdachte en de pseudokopen (op 12 en 26 oktober 2021) volgt dat verdachte verdovende middelen heeft afgeleverd. Uit de laboratorium-rapporten blijkt dat dit beide keren om MDMA ging. Daarmee staat vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van harddrugs. Wel is de rechtbank van oordeel dat de periode waarin verdachte heeft gehandeld in harddrugs moet worden teruggebracht tot de maand oktober 2021, omdat er buiten de twee pseudokopen in die maand onvoldoende bewijs is van betrokkenheid van verdachte bij de handel in harddrugs. Uit de observaties blijkt namelijk alleen dat verdachte geregeld in aanwezigheid was van zijn medeverdachten en is een enkele keer gezien dat men met tassen liep, maar dat is onvoldoende om handelen in harddrugs aan te nemen. Hoewel enkele getuigen verdachte hebben herkend als drugskoerier, blijkt uit hun verklaringen niet over welke periode verdachte drugs zou hebben geleverd aan hen. Het is niet uit te sluiten dat verdachte aan hen heeft geleverd in oktober 2021, maar niet buiten die periode. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte in de rest van de tenlastegelegde periode (ook) zou hebben gehandeld in harddrugs.
Verder komt uit het dossier naar voren dat er sprake was van een dealertelefoon die door anderen werd bediend en dat verdachte de drugs slechts heeft afgeleverd. Daarmee staat vast dat verdachte niet alleen, maar samen met anderen heeft gehandeld.
De rechtbank vindt dan ook dat het medeplegen van handel in harddrugs wettig en overtuigend is bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2021 tot 1 november 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met de medeverdachten en meewerken aan een begeleid wonen-traject. Daarnaast vordert hij de oplegging van een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat gelet op het feit dat verdachte zijn leven (ook volgens de reclassering) op orde lijkt te hebben, moet worden volstaan met de oplegging van een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen in harddrugs en heeft hierdoor bijgedragen aan de handel in verdovende middelen die zijn medeverdachten op grotere schaal voerden. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs zoals MDMA, zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Verdachte was zelf verslaafd aan harddrugs en heeft de schadelijke gevolgen ook ondervonden. De handel in harddrugs is ondermijnend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande vormen van (zware) criminaliteit, zoals ernstige vormen van geweld en witwassen van crimineel geld.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, met name voor vermogensdelicten. Het laatste strafbare feit waarvoor verdachte is veroordeeld betreft opzetheling van een gestolen fiets gepleegd in juli 2020. Verdachte liep hiervoor in een proeftijd van 2 jaar die tot 8 oktober 2022 duurde. Dat betekent dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd in de proeftijd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich in de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Uit de verklaringen van verdachte zelf en de informatie van de reclassering blijkt echter dat verdachte zijn leven inmiddels op de rit lijkt te hebben. Verdachte verklaart geen harddrugs meer te gebruiken en weer in goed contact te staan met zijn kinderen. De reclassering is positief over het verloop van het toezicht. Verdachte staat in goed contact met de reclassering en heeft zinvolle dagbesteding gevonden. Zo heeft hij eerst een werkstraf bij [bedrijf] afgerond en is hij bij het Leger des Heils aan het werk. Ook heeft hij (zoals de reclassering in het rapport van 1 maart 2022 had geadviseerd) een vaardighedentraining CoVa+ gevolgd en heeft hij die positief afgerond. De reclassering merkt wel op dat het goed is om niet het gehele toezicht gelijk af te ronden. Verdachte ervaart zijn toezicht zelf ook als een goede stok achter de deur.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft – anders dan de officier van justitie – alleen het medeplegen van handel in harddrugs bewezenverklaard en dit voor een beperkte periode. De LOVS schrijven voor het verkopen en/of afleveren van 10 tot 50 gram harddrugs een taakstraf van 100 uur voor. Verdachte heeft tijdens de pseudokopen iets meer dan 20 pillen MDMA afgeleverd, wat omgerekend neerkomt op 10 gram harddrugs. De rechtbank neemt wel in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte dit strafbare feit in vereniging met anderen heeft gepleegd. Het lijkt dan ook om meer te gaan dan zomaar een tweetal losse drugsdeals.
De rechtbank vindt – mede gelet op wat uit informatie van de reclassering blijkt –een deels voorwaardelijke taakstraf op zijn plaats, waarbij het voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om verdachte mee te laten werken met de bijzondere voorwaarden en hem te weerhouden van een plegen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank komt alles in samenhang bezien dan ook tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan een behandeling, contactverbod met de medeverdachten en begeleid wonen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn verdovende middelen, verpakkingsmaterialen, weegschalen, een keukenvermaler, geldbedragen en een telefoon zoals opgenomen in de beslaglijst (
bijlage III) in beslag genomen.
Onttrekking aan het verkeer
Bij de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten zijn in de woning verdovende middelen (en medicijnen) waarin werd gehandeld (nummer 1 tot en met 19 op de beslaglijst) aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte heeft in vereniging met zijn medeverdachten gehandeld in drugs en de medeverdachte is voor het opzettelijk voorhanden hebben van deze drugs veroordeeld. Nu daarmee met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Verder zijn er twee weegschalen (nummer 21 en 28 op de beslaglijst), een keukenvermaler (nummer 24 op de beslaglijst), verschillende verpakkingsmaterialen (nummer 20, 22 en 23 op de beslaglijst) en een mobiele telefoon (nummer 29 op de beslaglijst) in beslag genomen. Nu deze voorwerpen zijn gebruikt om de bewezen geachte drugshandel te plegen, worden deze verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
Onder verdachte is ook een geldbedrag van €388,10 (nummer 25 op de beslaglijst) in beslag genomen. Over het geld – bestaande uit muntgeld – heeft verdachte verklaard dat hij het bedrag heeft gespaard van wat hij heeft verdiend met het verkopen van oud ijzer. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte aannemelijk en ziet geen verband tussen de strafbare feiten en het geldbedrag. Dat betekent dat beide voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank gelast de teruggave van €388,10 aan verdachte.
Bewaren voor de rechthebbende
Tot slot zijn er nog twee andere geldbedragen van €56,50 (nummer 27 op de beslaglijst) en €110,00 (nummer 26 op de beslaglijst) in beslag genomen. Omdat op dit moment niet duidelijk is wie de eigenaar van deze geldbedragen is en onder welke feiten of omstandigheden deze bedragen zijn verkregen, bepaalt de rechtbank dat deze bedragen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) uur, van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich de eerstvolgende werkdag na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarnaast dient hij zich te houden aan de aanwijzingen.
Ambulante behandeling
Indien de reclassering het nodig acht, laat veroordeelde zich behandelen door de forensische polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de gehele proeftijd van 2 (twee) jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] geboren op [geboortedag 2] 1985, [medeverdachte 2] geboren op [geboortedag 3] 1978 en [medeverdachte 3] geboren op [geboortedag 4] 1996.
Begeleid wonen
Veroordeelde moet gedurende de gehele proeftijd 2 (twee) jaar verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en moet zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
De rechtbank geeft de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de hierboven genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
2020189944 204 STK Verpakkingsmateriaal
(Omschrijving: G6117252, )
2020189944 211 STK Weegapparatuur
(Omschrijving: G6117253, Zwart, Merk: Verdomi)
2020189944 221 STK Enveloppe
(Omschrijving: G6117254, )
2020189944 231 STK Sticker
(Omschrijving: G6117255, Meerderkleurig)
2020189944 241 STK Keukenmachine
(Omschrijving: G6117232, Zwart)
2020189944 281 STK Weegapparatuur
(Omschrijving: G6117228, Grijs)
2020189944 291 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: G6116477, Alcatel)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2020189944 114 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116908, )
2020189944 210 STK Medicijn
(Omschrijving: G6116915, Diazepam)
2020189944 34 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116882, )
2020189944 41 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116871, )
2020189944 54 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116880, )
2020189944 610 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116868, )
2020189944 71 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116912, Grjjs)
2020189944 816 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116906, Lichtbruin)
2020189944 91 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116877, Wit)
2020189944 107 STK Medicijn
(Omschrijving: G6116920, Kamagra)
2020189944 111 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116587, Licht Bruin)
2020189944 121 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116578, )
2020189944 131 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116582, )
2020189944 145 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116554, Xtc)
2020189944 154 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116528, Xtc)
2020189944 161 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116464, )
2020189944 171 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116469, )
2020189944 181 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116570, )
2020189944 191 STK Verdovende Middelen
(Omschrijving: G6116591, )
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
2020189944 25388,1 EUR IBG 04-11-2021
(Omschrijving: G6117231, )
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
2020189944 2756,5 EUR IBG 02-11-2021
(Omschrijving: G6116488, )
2020189944 26110 EUR IBG 02-11-2021
(Omschrijving: G6116496, )
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2023.
[(...)]