ECLI:NL:RBAMS:2023:2241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
13/021828-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1993, die wordt verdacht van betrokkenheid bij plofkraken in Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 maart 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, M.A.W. Nillesen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de feitenomschrijving in het EAB te vaag was, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in aanmerking genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle vereisten van de OLW was voldaan en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/021828-23
RK nummer: 23/313
Datum uitspraak: 13 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 1 februari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 januari 2023 door het
Amtsgericht Bamberg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon],
gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, M.A.W. Nillesen, die waarneemt voor mr. M.A. Prins, advocaat in ‘s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 28 december 2022 uitgevaardigd door het
Amtsgericht Bamberg, dossiernummer 5 Gs 727/22 (2110 Js 13375/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitsomschrijving te ruim is en onvoldoende duidelijk. Bij de plofkraken in Heidelberg en Zapfendorf is niet kenbaar beschreven in welke mate de opgeëiste persoon betrokken is. Daarom moet de overlevering daarvoor worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij plofkraken in vereniging gepleegd "in de nacht van 3 op 4 november en op 9 november 2022 in Töging en Wessling, waarbij hij als medepleger is aangemerkt. Daarmee is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon is in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zodat aan deze voorwaarde is voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van 13 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht zal verliezen.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Senior officier van justitie te Bamberg heeft op 22 maart 2023 de volgende garantie gegeven:
Ik garandeer u ten aanzien van alle hier gedetineerde verdachten, mits zij de Nederlandse nationaliteit hebben of daarmee gelijkgesteld zijn, overeenkomstig artikel 5, derde lid, van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ) en artikel 6, eerste lid, van de Nederlandse Overleveringswet, dat indien de gezochte persoon na overlevering in Duitsland wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke en onherroepelijke vrijheidsstraf, hij zijn straf in Nederland zal kunnen uitzitten (conform Europees Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende, nu de rechtbank begrijpt dat deze garantie betrekking heeft op Nederlanders of daarmee gelijkgestelden die behoren tot de groep waarvoor de overlevering is gevraagd en dat uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon tot deze groep behoort. Daarom heeft de garantie betrekking op de opgeëiste persoon.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
- medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
- de slachtoffers wonen in Duitsland;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- de rechtsorde is in Duitsland geschonden;
- de aanhouding van de opgeëiste persoon is op verzoek van de Duitse autoriteiten verricht;
- het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en voert hiertoe aan dat een aanzienlijk deel van de feiten zich in Nederland heeft afgespeeld.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.