ECLI:NL:RBAMS:2023:2483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
13.181421.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en poging tot afpersing in muziekstudio

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 mei 2022 samen met anderen een overval heeft gepleegd in een muziekstudio in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, de rapster [benadeelde partij 1] naar de studio heeft gelokt onder het voorwendsel om muziek te maken. Bij aankomst in de studio zijn de verdachten met geweld en bedreiging aan de haal gegaan met de mobiele telefoon en sieraden van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van diefstal met bedreiging en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het gebruik van een vuurwapen tijdens de overval, omdat niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een echt vuurwapen is gebruikt. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.181421.22
Parketnummers vordering tul: 96.288935.20 en 96.049719.22
Datum uitspraak: 20 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de P [naam PI]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 6 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (Slachtofferhulp Nederland) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij:
1: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen ringen, kettingen en een mobiele telefoon heeft gestolen van [benadeelde partij 1] , waarbij zij geweld tegen haar hebben gebruikt of gedreigd hebben geweld te gebruiken
en/of
dat hij samen met anderen door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan [benadeelde partij 1] heeft gedwongen om haar ringen, kettingen en telefoon aan hen af te geven;
2: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen geprobeerd heeft om, door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan, [benadeelde partij 1] te dwingen om de toegangscode van haar mobiele telefoon en/of het wachtwoord van haar ‘wallet’ af te geven;
3: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen een automatisch geweer (lijkend op een Uzi), een (semi-)automatisch kogelgeweer (Remmington) en een aantal patronen voorhanden heeft gehad;
4: op 13 februari 2022 te Amsterdam of Diemen een automatisch geweer (lijkend op een Uzi) voorhanden heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor feit 4, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte op 13 februari 2022 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Zij vindt de overige tenlastegelegde feiten bewezen. Onder feit 1 kunnen medeplegen van een diefstal met geweld van een telefoon en afpersing ten aanzien van ringen en kettingen bewezen worden. Ook feit 2, het medeplegen van - kort gezegd - de poging afpersing van codes, kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 partiële vrijspraak gevraagd met betrekking tot het automatisch geweer dat [verdachte] zou hebben gedragen (de rechtbank begrijpt: het vuurwapen gelijkend op een Uzi), nu niet kan worden vastgesteld of dit een echt wapen betrof.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van alle verdenkingen ten aanzien van 28 mei 2022 bepleit, omdat niet vaststaat dat verdachte één van de overvallers in de studio is geweest. Subsidiair heeft hij vrijspraak voor feiten 1 en 3 en partiële vrijspraak voor feit 2 bepleit, omdat niet voldoende blijkt dat verdachte een vuurwapen voorhanden had en ook niet dat hij wist dat er een echt vuurwapen in het spel zou zijn. Ook is er ten aanzien van feit 4 geen bewijs dat verdachte een vuurwapen heeft gehad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na uitnodiging door een muzikant die zij kent onder de artiestennaam [artiestennaam 1] , heeft aangeefster [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) een afspraak gemaakt om op 28 mei 2022 naar de [naam studio] in Amsterdam te komen. Ze zouden daar samen aan muziek gaan werken. Toen aangeefster daar aankwam, heeft [artiestennaam 1] haar, samen met zijn vriendin, binnen gelaten. Ze zijn met elkaar naar de studioruimte op de eerste verdieping gegaan. Daar was ook producer [naam producer] (hierna: [naam producer] ) aanwezig. Na ongeveer veertig minuten is er een grijze Mercedes met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats bij studio [naam studio] aangekomen. Kort daarna zijn twee mannen door [artiestennaam 1] de studio binnengelaten. Zij zijn met elkaar doorgelopen naar de studioruimte op de eerste verdieping. Daar hebben de twee mannen twee op vuurwapens lijkende voorwerpen te voorschijn gehaald. Eén van de mannen droeg een blauwe tas bij zich, waar hij het wapen uithaalde, en de ander droeg een bivakmuts. [artiestennaam 1] en zijn vriendin hebben de studioruimte vervolgens na korte tijd verlaten en zijn in een auto op de parkeerplaats bij de muziekstudio gaan zitten. De twee mannen wilden de telefoon van [benadeelde partij 1] en haar code hebben. Ook moest zij haar sieraden afgeven. De man die met de tas binnenkwam, heeft het wapen op de grond gericht en een schot gelost. Verder is tegen [benadeelde partij 1] gezegd dat zij haar zouden doden. De man met de bivakmuts heeft na ongeveer drie minuten de ruimte verlaten en [benadeelde partij 1] was toen nog alleen met [naam producer] en de man die met de tas was binnengekomen. Deze man is vervolgens ongeveer zeven minuten later met de telefoon en sieraden in zijn bezit weggegaan. Kort daarna heeft [artiestennaam 1] - via de telefoon van [naam producer] - vanuit de auto nog gebeld met [benadeelde partij 1] en haar gezegd dat zij haar codes moest geven, anders zou hij haar woning opblazen. [benadeelde partij 1] heeft geweigerd om haar gegevens af te geven.
Verdachten aanwezig
De rechtbank dient eerst vast te stellen wie de betrokken personen zijn geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat zijn artiestennaam [artiestennaam 1] is en dat hij [benadeelde partij 1] via Instagram benaderd had om samen muziek te maken. Vervolgens heeft hij met [benadeelde partij 1] afgesproken in de studio. Hij heeft verklaard dat hij met haar, zijn vriendin [naam vriendin] (hierna: [naam vriendin] ) en [naam producer] in de studio aanwezig was. [naam vriendin] heeft verklaard dat zij een relatie met [artiestennaam 1] had en dat zij inderdaad aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] degene is die “ [artiestennaam 1] ” genoemd wordt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft verklaard dat hij die avond zonder gezichtsbedekking naar de studio is gegaan en dat hij degene is die een blauwe tas bij zich droeg, zowel bij het naar binnen als bij het naar buiten gaan van de studio. De verbalisanten hebben deze persoon in de beschrijving van de camerabeelden aangeduid als NN6. [naam vriendin] heeft de persoon met de tas, zoals die ook op de beelden te zien is, aangeduid als iemand met de bijnaam “ [bijnaam] ”. Bij een getoonde foto van [medeverdachte 2] heeft zij verklaard dat dit “ [bijnaam] ” is. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] degene is die als de man met de tas wordt aangeduid en in de beschrijving van de camerabeelden wordt aangeduid als NN6.
De persoon met de bivakmuts is in de processen-verbaal over de camerabeelden aangeduid als NN7. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar verklaart wel dat zijn artiestennaam [artiestennaam 2] is. Aangeefster heeft verklaard dat zij die persoon dacht te herkennen als de artiest “ [artiestennaam 2] ”. Zij herkende hem aan zijn lichte ogen en mond, die goed zichtbaar waren. Ze kende hem van videoclips en had hem wel eens op straat gezien. Ook herkende zij zijn stem, zoals die ook op sociale media te horen is. [naam vriendin] heeft over NN7 verklaard dat dat iemand met de artiestennaam “ [artiestennaam 2] ” is. Zij had [artiestennaam 2] ook al vaker ontmoet. In een getapt telefoongesprek dat [medeverdachte 1] en [naam vriendin] kort voor de overval hebben gevoerd spraken zij er over dat ‘ [artiestennaam 2] zou komen binnenvallen’. Een verbalisant die onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van [artiestennaam 2] heeft vastgesteld dat rapper [artiestennaam 2] in een krantenartikel Jethro [verdachte] wordt genoemd. Deze verbalisant heeft ook gezien dat het uiterlijk van degene op de foto’s op het Instagram-account van [artiestennaam 2] en dat van verdachte op politiefoto’s hetzelfde is.
Dat verdachte degene is die als NN7 op de beelden is te zien wordt verder ondersteund door de verklaring van [naam] (hierna: [naam] ), op wiens naam de Mercedes met voornoemd kenteken stond. Zij heeft verklaard dat zij verdachte, die een goede vriend van haar is, en “ [bijnaam] ” die avond in haar auto naar de studio heeft gereden. Verdachte en [bijnaam] zijn vervolgens uitgestapt en ongeveer tien minuten weggebleven. [bijnaam] stapte na terugkeer weer bij haar in de auto en verdachte stapte in een andere auto. Op de camerabeelden buiten bij de studio is te zien dat dit de auto met kenteken [kenteken] betrof, welke op naam van [naam vriendin] stond. Dit was de auto waar [medeverdachte 1] en [naam vriendin] al in waren gaan zitten nadat zij enkele minuten eerder de studio hadden verlaten.
De rechtbank heeft, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam vriendin] en [naam] . Zij ontlasten zichzelf daarmee niet en zij hebben hun verklaringen (relatief) kort na hun aanhouding, zonder grondige dossierkennis, afgelegd.
Ook camerabeelden in de hal van de flat van verdachte in Diemen en de camerabeelden bij en in de studio bieden ondersteuning aan de vaststelling dat verdachte NN7 is. Verdachte is door een verbalisant herkend op de camerabeelden van die avond bij de flat, waarin hij woont, aan de [adres] . Daar is onder meer te zien dat hij een donkere jas met capuchon draagt. Op die jas zitten stiksels met een specifiek patroon. Ook vallen de schoenen op. Het zijn donkere schoenen met een witte baan onderaan die van voor naar achter toe breder wordt. Ook is de veter van de linkerschoen niet vastgemaakt. Op de beelden die – enkele uren later op dezelfde dag – in de hal beneden in de studio en de hal bovenaan de trap in de studio gemaakt zijn, zijn bij NN7 dezelfde kenmerken aan de jas en schoenen te zien. Al met al is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat die kenmerken tezamen, voldoende onderscheidend zijn om bij te dragen aan het bewijs.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte de persoon is die met de bivakmuts in de studio aanwezig is geweest en in de beschrijving van de beelden wordt aangeduid als NN7.
Vrijspraak feit 3 en feit 4
Feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De verklaring van aangeefster dat (ook) verdachte een vuurwapen (eerste gedachtestreepje) bij zich had, vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De getuige [naam producer] verklaart hier niet eenduidig over. Bovendien kan de rechtbank - voor zover uitgegaan zou worden van de verklaring van [benadeelde partij 1] - niet met bewijsmiddelen vaststellen dat het een echt vuurwapen betrof. Het voorwerp dat verdachte bij zich gehad zou hebben, is in het onderzoek niet aangetroffen en het dossier bevat op dit punt ook geen ander bewijs.
Het tweede wapen waar de beschuldiging op ziet (tweede gedachtestreepje) zou een automatisch of semi-automatisch kogelgeweer zijn geweest, vastgehouden door [medeverdachte 2] . Naast aangeefster heeft ook getuige [naam producer] verklaard dat hij een wapen bij [medeverdachte 2] heeft gezien. Hij verklaart dat het leek op een wapen uit Afghanistan. Aangeefster omschreef het als een Kalashnikov. [medeverdachte 2] heeft erkend dat hij NN6 op de beelden was en een wapen heeft gebruikt, maar hem zou zijn verteld dat het niet om een echt wapen ging en dat er een losse flodder in zat. Het voorwerp dat [medeverdachte 2] bij zich had, is in het onderzoek niet aangetroffen.
De politie heeft forensisch onderzoek uitgevoerd in onder meer de studioruimte. Zij hebben daar vlak na het voorval een huls aangetroffen. In het proces-verbaal van onderzoek van 8 september 2022 staat dat die huls geen huls van een knalpatroon is, maar dat het om scherpe munitie gaat. Het gaat dus om een huls van een echte (afgevuurde) kogel. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op de grond naast zijn eigen voet richtte toen hij met het voorwerp schoot. Aangeefster heeft verklaard dat hij vlak naast haar schoot. In de studioruimte heeft de forensische opsporing gezocht naar een in-, uit- of doorschot van een scherpe kogel, maar de verbalisanten hebben niets aangetroffen.
Als een scherpe kogel in een besloten ruimte wordt afgevuurd, mag worden aangenomen dat daar sporen van het schot worden aangetroffen. Nu in de studioruimte naast de huls geen enkel spoor van een verschoten kogel is aangetroffen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de aangetroffen huls de huls is van een door [medeverdachte 2] op 28 mei 2022 afgeschoten kogel. Op de aangetroffen huls zijn ook geen DNA of andere sporen aangetroffen die erop wijzen dat [medeverdachte 2] de betreffende huls voorhanden heeft gehad. Om deze reden kan op basis van de aangetroffen huls niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] een echt vuurwapen voorhanden heeft gehad. In het dossier bevindt zich ook geen andere informatie op basis waarvan die conclusie kan worden getrokken.
Nu in het dossier geen bewijs zit dat [medeverdachte 2] een vuurwapen van de tweede of derde categorie als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (WWM) voorhanden heeft gehad, zal verdachte ook van het medeplegen daarvan worden vrijgesproken.
Er is geen bewijs dat verdachte of een medeverdachte op 28 mei 2022 de huls of andere munitie voorhanden heeft gehad, zodat hij ook van het voorhanden hebben van munitie zal worden vrijgesproken.
In de woning van verdachte zijn op 17 juli 2022 weliswaar vier patronen aangetroffen maar uit de datum op de tenlastelegging en hetgeen de officier van justitie over feit 3 op de zitting naar voren heeft gebracht, maakt de rechtbank op dat de officier van justitie niet bedoeld heeft om verdachte voor deze patronen te vervolgen.
Feit 4
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank acht dit feit niet bewezen en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1 en 2
De rechtbank zal het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal van een telefoon en onder 2 ten laste gelegde medeplegen van poging afpersing van een code en wachtwoord bewezen verklaren. Omdat het naar het oordeel van de rechtbank gaat om een voortgezette handeling worden feit 1 en 2 samen besproken.
Feit 1: diefstal van de telefoon
De rechtbank acht bewezen dat de verdachten de telefoon van [benadeelde partij 1] hebben gestolen en dat daarbij gedreigd is geweld tegen haar te gebruiken.
[medeverdachte 1] heeft [benadeelde partij 1] naar de studio gelokt en verdachte en [medeverdachte 2] de studio binnen gelaten. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn vervolgens samen met hem de studioruimte binnengegaan. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] zijn gaan schreeuwen en haar hebben bedreigd. Ze zouden haar neerschieten en doodmaken. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 2] haar telefoon meteen heeft afgepakt. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij heeft gezegd dat zij haar telefoon moest afgeven en dat hij haar heeft bedreigd. Hij kan echter niet meer precies aangeven hoe het is gegaan. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [benadeelde partij 1] en komt tot een bewezenverklaring van diefstal van de telefoon. Zij acht ook bewezen dat daarbij door verdachte en [medeverdachte 2] bedreigingen zijn geuit.
Partiële vrijspraak geweldshandeling
De rechtbank acht niet bewezen dat het tegen het hoofd slaan van aangeefster is gebeurd ten behoeve van de diefstal van de telefoon. Uit de verklaringen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] aangeefster heeft geslagen nadat hij de telefoon al had afgepakt. De rechtbank spreekt verdachte daarvan onder feit 1 vrij.
Vrijspraak afpersing (cumulatief/alternatief ten laste gelegd onder 1)
Op basis van het dossier heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 2] aangeefster heeft gedwongen haar sieraden af te geven. Aangeefster heeft verteld dat dit na het schot heeft plaatsgevonden en dat ze niet meer weet of verdachte daarvoor of daarna was weggegaan uit de ruimte. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er niet vooraf is afgesproken om (ook) de sieraden van [benadeelde partij 1] af te nemen. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte na binnenkomst met [medeverdachte 2] ongeveer drie minuten in de studio is geweest, daarna de ruimte heeft verlaten en op de parkeerplaats in de auto bij [medeverdachte 1] is gaan zitten. [medeverdachte 2] is daarna nog ongeveer zeven minuten bij aangeefster en [naam producer] in de studio gebleven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte aanwezig was bij, dan wel dat er op andere wijze sprake is geweest van enige samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] ten aanzien van de afpersing gericht op de sieraden van [benadeelde partij 1] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de afpersing onder feit 1.
Feit 2: poging afpersing code en wachtwoord
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat beide mannen de toegangscode van haar telefoon wilden hebben en dat ze haar anders zouden neerschieten of op de woning van haar moeder zouden schieten. Ook heeft [medeverdachte 2] haar tegen haar gezicht geslagen. [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat hij heeft gezegd dat ze de code van haar telefoon moest geven en dat zij niet meewerkte. Hij heeft verklaard dat hij haar toen tegen haar hoofd heeft geslagen en dat haar bril afviel. Aangeefster is na het vertrek van de twee mannen nog gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij haar aan de telefoon heeft bedreigd en dat ze de codes van haar telefoon moest geven. In de uitwerking van een getapt telefoongesprek staat - kort gezegd - dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat ze het wachtwoord van haar telefoon en van haar wallet moest afstaan en dat hij anders haar huis zou opblazen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] af te persen en dat ze daarbij dreigementen hebben geuit en haar hebben geslagen.
Partiële vrijspraak feit 1 en 2 voor vuurwapengebruik
Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van het gebruik van echte vuurwapens zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 opgenomen geweldshandelingen die daar op zien.
Medeplegen
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 als een voortgezette handeling kwalificeren. Het doel van de verdachten was namelijk om toegang te krijgen tot de Bitcoin-account van [benadeelde partij 1] via haar telefoon. Zij moesten daarvoor dus de telefoon
ende codes bemachtigen. De opzet van verdachten voor feit 1 en 2 was op hetzelfde doel gericht en hun handelen ten aanzien van feit 1 en 2 is het gevolg van één wilsbesluit.
De rechtbank acht bewezen dat bij feit 1 en bij feit 2 sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle drie de verdachten. [medeverdachte 1] heeft [benadeelde partij 1] naar de studio gelokt. Die afspraak werd enkele dagen van tevoren gemaakt. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de avond voor het voorval van het plan had gehoord. Hem werd verteld dat een meisje Bitcoins had en dat hij het meisje bang moest maken. De verdachten hebben van te voren dus een plan gemaakt en overleg gevoerd over de uitvoering. Uit het tapgesprek volgt dat [medeverdachte 1] kort voor het voorval nog heeft gebeld met één van de ‘overvallers’ om te vragen waar zij waren. [medeverdachte 1] en [naam vriendin] spreken er in een getapt telefoongesprek ook over dat [artiestennaam 2] binnen zal komen vallen en [medeverdachte 1] er niet bij zal zijn zodat ‘dat een grotere dekmantel zal zijn’. [medeverdachte 1] heeft vervolgens die avond [medeverdachte 2] en verdachte, nadat één van hen hem een berichtje had gestuurd, binnengelaten en naar de studioruimte op de eerste verdieping gebracht. Zij zijn met z’n drieën de studio ingegaan waar aangeefster was. Kort daarna heeft [medeverdachte 1] de studio verlaten en is [medeverdachte 1] met [naam vriendin] in haar auto gaan zitten en zijn zij op de parkeerplaats blijven staan. [medeverdachte 2] en verdachte hebben in de studio samen bedreigingen richting [benadeelde partij 1] geuit en haar telefoon afgepakt. Ook verdachte, die de studio na [medeverdachte 1] en [naam vriendin] verlaat, wacht vervolgens in de auto van [naam vriendin] . In een zogenoemd “broekzakgesprek” is te horen dat [medeverdachte 1] zegt dat er geschoten is, dat zij niets hebben aan de telefoon zonder code en dat het wachtwoord van de app nodig is. Vervolgens komt [medeverdachte 2] ook naar buiten. Hij zet de tas met spullen achterin de Mercedes en loopt dan nog even naar de auto waarin [medeverdachte 1] en verdachte zitten. Daarna gaat hij in de Mercedes van [naam] zitten. Deze rijdt weg en direct daarna volgt de andere auto met daarin [naam vriendin] , verdachte en [medeverdachte 1] . Vervolgens belt [medeverdachte 1] naar [naam producer] en zegt dat hij [benadeelde partij 1] aan de telefoon moet geven. Tegen [benadeelde partij 1] zegt hij dat ze de code van haar telefoon en het wachtwoord van haar wallet moet afgeven en dat hij anders haar huis zal opblazen. Ongeveer twee minuten na dit gesprek belt [medeverdachte 1] weer met [naam producer] en beveelt hem de telefoon aan [benadeelde partij 1] te geven, maar dit wordt deze keer geweigerd door [naam producer] .
Uit dit alles blijkt dat er van tevoren een plan is gemaakt, er een gezamenlijk doel was en er een gezamenlijke uitvoering van het plan heeft plaatsvonden. Alle verdachten hebben daarbij een substantiële rol gehad in het gehele feitencomplex van de diefstal met bedreiging van de telefoon en de daaropvolgende poging afpersing in verband met de code van de telefoon en het wachtwoord van de wallet. De rechtbank zal dan ook voor alle verdachten medeplegen van feit 1 en feit 2 bewezen verklaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 28 mei 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededaders tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat ze haar zouden neerschieten en zouden dood maken;
2.
op 28 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van de toegangscode van een mobiele telefoon en wachtwoord van de wallet, toebehorende aan die [benadeelde partij 1] , die [benadeelde partij 1] tegen het hoofd heeft geslagen en haar bril van haar hoofd heeft geslagen en tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze haar zouden neerschieten en dat ze het huis van die [benadeelde partij 1] zouden opblazen en op de woning van haar moeder zouden schieten als ze de code niet gaf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierenvijftig maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verwezen naar uitspraken in soortgelijke zaken en bepleit dat ook bij overvallen in woningen een gevangenisstraf van vier jaar de bovengrens is. In geval van een bewezenverklaring, zou in strafverlagende zin rekening moeten worden gehouden met het feit dat verdachte zich heeft onttrokken aan de overval.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal en poging tot afpersing. Bij die diefstal is gedreigd met het gebruik van geweld en bij de poging afpersing heeft een medeverdachte aangeefster daadwerkelijk geslagen. De overval heeft plaatsgevonden in een besloten studio, waar aangeefster naartoe was gelokt onder het voorwendsel dat zij met een artiest aan muziek ging werken. Nadat de verdachten de telefoon hebben gestolen, hebben zij vervolgens nog geprobeerd om met geweld en dreiging daarmee verschillende codes van aangeefster te verkrijgen. Aangeefster is erg bang geweest en heeft op de zitting verteld hoeveel negatieve gevolgen het voorval tot op heden voor haar heeft. Daarbij heeft meegespeeld dat de verdachten voorwerpen bij zich droegen die in ieder geval op echte zware vuurwapens leken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtbank en gerechtshoven (LOVS) voor straffen in vergelijke zaken. Zij heeft hierbij aansluiting gezocht bij de straffen die genoemd worden voor een winkeloverval en een overval in een woning. De feiten hebben hier plaatsgevonden in een besloten studio, hetgeen de rechtbank voor wat betreft de ernst van de feiten als een tussenvorm van die twee beschouwt. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank merkt als strafverzwarende omstandigheden aan dat sprake is geweest van een samenwerking met anderen, dat er op vuurwapens gelijkende voorwerpen aanwezig waren en dat de verdachten zeer berekenend te werk zijn gegaan.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf betrekt de rechtbank om te beginnen de maatschappelijke belangen, zoals vergelding van het leed dat is aangedaan en de bescherming van de maatschappij. Verder heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte.
Verdachte is onderzocht door psycholoog S.A. Moonen. Zij heeft in haar rapport van 15 september 2022 bericht dat zij geen psychische stoornis of verstandelijke beperking bij verdachte heeft vastgesteld. Zij heeft geen pathologisch bepaalde risico-inschatting kunnen maken en zij heeft geen advies uitgebracht voor begeleiding of behandeling in een juridisch kader.
De reclassering schrijft in het rapport van 18 oktober 2022 dat zij vanwege de proceshouding van verdachte geen risico-inschatting heeft kunnen maken. De reclassering ziet wel zorgen maar geen aanknopingspunten voor eventuele reclasseringsinterventies.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte op 16 september 2022 is veroordeeld voor een strafbaar feit, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat zij heeft gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van twee en een half jaar (30 maanden) met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Voorwerpnummers volgens beslaglijst:
2: G6213339: 1 STK Gasfles, oranje, merk: Abbey
3: G6192514: 1 STK Huls, Remmington
4: G6193872: 1 STK Badjas, roze
5: G6213336: 4 STK Munitie
6: G6213343: 1 STK Muts, zwart
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de wapens en munitie aan het verkeer worden onttrokken en dat de badjas verbeurd wordt verklaard. De gasfles en bivakmuts kunnen worden teruggegeven aan verdachte, aangezien niet blijkt dat deze bivakmuts gebruikt is bij het plegen van de strafbare feiten.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie met dien verstande dat er geen verband bestaat tussen verdachte en de badjas.
7.3.
Oordeel rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De voorwerpen 3 en 5 (huls respectievelijk munitie) zijn aangetroffen in het strafrechtelijk onderzoek waarbij verdachte betrokken is en waarin hij werd verdacht van een gewapende overval, waarbij wapen- en munitiebezit naar voren is gekomen. Alhoewel de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat er daadwerkelijk met (echte) vuurwapens is geschoten bij deze overval, kunnen deze voorwerpen wel dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf. Naar hun aard is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet en het algemeen belang. Dit betekent dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Bewaren rechthebbende
De rechtbank kan niet vaststellen dat de badjas (voorwerp nummer 4) aan verdachte toebehoort. Ook is niet vast te stellen dat de eigenaar bekend was dat deze bij het strafbare feit zou worden gebruikt. Om die reden kan de badjas niet verbeurd worden verklaard en moet deze worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave
De rechtbank kan niet vaststellen dat er een relatie bestaat tussen voorwerpen 2 (gasfles) en 6 (bivakmuts) en de bewezenverklaarde feiten. De bivakmuts werd op 22 juli 2022, dus ruim twee maanden na de bewezenverklaarde feiten, bij verdachte aangetroffen. Verder zijn deze voorwerpen zijn niet van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze moeten dan ook worden teruggegeven aan verdachte.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.076,28 aan vergoeding van materiële schade. Dit betreft de dagwaarde van de weggenomen telefoon en ring (erfstuk) en de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Daarnaast vordert zij € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen, namelijk hoofdpijn. Ook heeft het voorval psychische gevolgen voor haar gehad. Zij voelde zich ten tijde van het voorval machteloos en bang. Vlak erna was ze in paniek en moest ze hyperventileren. Ook in de daarop volgende periode was en is ze angstig gebleven. Ze heeft minder sociale contacten, is niet meer vrolijk, gaat liever niet alleen over straat en heeft eigenlijk geen plezier meer in het maken van muziek. Dit terwijl zij in de periode voorafgaand aan de overval met het maken van muziek aan de weg timmerde.
Zij heeft verzocht beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de hele vordering kan worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring, verzocht om de vergoeding voor de telefoon en ring te matigen. Ten aanzien van de vergoeding voor immateriële schade heeft de verdediging geen gemotiveerd verweer gevoerd.
8.4
Oordeel rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is ten aanzien van de telefoon en ring betwist. De rechtbank stelt vast dat de telefoon minder dan een jaar oud was en in dat geval hoeft geen rekening te worden gehouden met afschrijving van waarde. Zij zal de vordering ten aanzien van de telefoon geheel toewijzen.
Voor zover de vordering ziet op de weggenomen ring, stelt de rechtbank vast dat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
De reiskosten die [benadeelde partij 1] heeft gevorderd zien op het bijwonen van de zitting. Dit betreft geen materiële schade maar zijn proceskosten. De rechtbank zal deze als vergoeding voor proceskosten toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 729,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat sprake was van - zo heeft ook [naam producer] verklaard - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat [benadeelde partij 1] in de veronderstelling kon zijn dat het om een echt vuurwapen ging. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nog dagelijks last heeft van de gebeurtenis, dat zij last heeft van nachtmerries, slaapproblemen en herbelevingen. Ze heeft moeite mensen te vertrouwen en ze heeft geen plezier meer in het maken van muziek, terwijl dat een belangrijk deel van haar leven was. Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen.
Proceskosten
De verdachte zal verder hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden bestaande uit reiskosten ad € 97,28, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 96.288935.20, zijnde een geldboete van
€ 460,-, en niet-ontvankelijkverklaring in de zaak met parketnummer 96.049719.22.
De raadsman heeft eveneens om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verzocht ten aanzien van de laatstgenoemde zaak. In de zaak met parketnummer 96.288935.20 heeft hij verzocht om de vordering af te wijzen nu het gaat om een feit van zodanig andere orde dat tenuitvoerlegging geen nut zou dienen.
De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering in de zaak met parketnummer 96.049719.22 aangezien de proeftijd nog niet gestart was op de pleegdatum van de onderhavige feiten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 96.288935.20 afwijzen, omdat tenuitvoerlegging van de geldboete zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank acht tenuitvoerlegging in dit geval niet opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 56, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
3 en 4tenlastegelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder
1 en 2tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Voortgezette handeling van
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3: G6192514: 1 STK Huls, Remmington
5: G6213336: 4 STK Munitie
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
2: G6213339: 1 STK Gasfles, oranje, merk: Abbey
6: G6213343: 1 STK Muts, zwart
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4: G6193872: 1 STK Badjas, roze
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 729,- (zevenhonderdnegenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 97,28.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1]
aan de Staat
€ 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot
tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 96.049719.22.
Wijst de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 96.288935.20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2023.