ECLI:NL:RBAMS:2023:2484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
13.177323.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot afpersing in muziekstudio

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 mei 2022 samen met anderen een rapster naar een muziekstudio in Amsterdam heeft gelokt en haar daar heeft overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de telefoon en sieraden van de rapster hebben gestolen, waarbij zij geweld hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) voor het medeplegen van diefstal met bedreiging en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde gebruik van een vuurwapen tijdens de overval, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van echte vuurwapens. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die de rapster heeft geleden door de diefstal en de afpersing. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde gevangenisstraf en GVM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.177323.22
Parketnummer vordering tul: 13.684356.18
Datum uitspraak: 20 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad in Westzaan

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 6 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Urbanus naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (Slachtofferhulp Nederland) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij:
1: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen ringen, kettingen en een mobiele telefoon heeft gestolen van [benadeelde partij 1] , waarbij zij geweld tegen haar hebben gebruikt of gedreigd hebben geweld te gebruiken
en/of
dat hij samen met anderen door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan [benadeelde partij 1] heeft gedwongen om haar ringen, kettingen en telefoon aan hen af te geven;
2: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen geprobeerd heeft om, door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan, [benadeelde partij 1] te dwingen om de toegangscode van haar mobiele telefoon en/of het wachtwoord van haar ‘wallet’ af te geven;
3: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen een automatisch geweer (lijkend op een Uzi), een (semi-)automatisch kogelgeweer (Remmington) en een aantal patronen voorhanden heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat onder feit 1 medeplegen van een diefstal met geweld van een telefoon en afpersing ten aanzien van ringen en kettingen bewezen kunnen worden. Ook feit 2, het medeplegen van - kort gezegd- de poging afpersing van codes, kan worden bewezen. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3, het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie, partiële vrijspraak gevraagd met betrekking tot het automatisch geweer dat de medeverdachte ( [medeverdachte 2] ) zou hebben gedragen (de rechtbank begrijpt: het vuurwapen gelijkend op een Uzi), nu niet kan worden vastgesteld of dit een echt wapen betrof. Voor het overige kan feit 3 worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak van feit 1 gevraagd. Verdachte ontkent dat hij aangeefster meer dan één keer heeft geslagen. Ook heeft de verdediging vrijspraak verzocht van de beschuldiging die staat bij het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging, dat ziet op het richten van een vuurwapen op aangeefster.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet aanwezig was toen een medeverdachte later die avond, vanuit een andere auto dan waarin verdachte zat, telefonisch contact had met aangeefster en haar zou hebben bedreigd. Omdat verdachte hierbij niet aanwezig was, moet hij van het laatste gedachtestreepje (de verbale bedreiging) worden vrijgesproken.
Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak van feit 3 bepleit omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat voor wapens er aanwezig zijn geweest en dat de verdachten een echt vuurwapen hebben gehad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na uitnodiging door een muzikant die zij kent onder de artiestennaam [artiestennaam 1] heeft aangeefster [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) een afspraak gemaakt om op 28 mei 2022 naar de [naam studio] in Amsterdam te komen. Ze zouden daar samen aan muziek gaan werken. Toen aangeefster daar aankwam, heeft [artiestennaam 1] haar, samen met zijn vriendin, binnen gelaten. Ze zijn met elkaar naar de studioruimte op de eerste verdieping gegaan. Daar was ook producer [naam producer] (hierna: [naam producer] ) aanwezig. Na ongeveer veertig minuten is er een grijze Mercedes met kenteken [kenteken 1] op de parkeerplaats bij studio [naam studio] aangekomen. Kort daarna zijn twee mannen door [artiestennaam 1] de studio binnengelaten. Zij zijn met elkaar doorgelopen naar de studioruimte op de eerste verdieping. Daar hebben de twee mannen twee op vuurwapens lijkende voorwerpen tevoorschijn gehaald. Eén van de mannen droeg een blauwe tas bij zich, waar hij het wapen uithaalde, en de ander droeg een bivakmuts. [artiestennaam 1] en zijn vriendin hebben de studioruimte vervolgens na korte tijd verlaten en zijn in een auto op de parkeerplaats bij de muziekstudio gaan zitten. De twee mannen wilden de telefoon van [benadeelde partij 1] en haar code hebben. Ook moest zij haar sieraden afgeven. De man die met de tas binnenkwam heeft het wapen op de grond gericht en een schot gelost. Verder is tegen [benadeelde partij 1] gezegd dat zij haar zouden doden. De man met de bivakmuts heeft na ongeveer drie minuten de ruimte verlaten en [benadeelde partij 1] was toen nog alleen met [naam producer] en de man die met de tas was binnengekomen. Deze man is vervolgens ongeveer zeven minuten later met de telefoon en sieraden in zijn bezit weggegaan. Kort daarna heeft [artiestennaam 1] - via de telefoon van [naam producer] - vanuit de auto nog gebeld met [benadeelde partij 1] en haar gezegd dat zij haar codes moest geven, anders zou hij haar woning opblazen. [benadeelde partij 1] heeft geweigerd om haar gegevens af te geven.
Verdachten aanwezig
De rechtbank dient eerst vast te stellen wie de betrokken personen zijn geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat zijn artiestennaam [artiestennaam 1] is en dat hij [benadeelde partij 1] via Instagram benaderd had om muziek te maken. Vervolgens heeft hij met [benadeelde partij 1] afgesproken in de studio. Hij heeft verklaard dat hij met haar, zijn vriendin [naam vriendin] (hierna: [naam vriendin] ) en [naam producer] in de studio aanwezig was. [naam vriendin] heeft verklaard dat zij een relatie met [artiestennaam 1] had en dat zij inderdaad aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] degene is die “ [artiestennaam 1] ” genoemd wordt.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond zonder gezichtsbedekking naar de studio is gegaan en dat hij degene is die een blauwe tas bij zich droeg, zowel bij het naar binnen als bij het naar buiten gaan van de studio. De verbalisanten hebben deze persoon in de beschrijving van de camerabeelden aangeduid als NN6. [naam vriendin] heeft de persoon met de tas, zoals die ook op de beelden te zien is, aangeduid als iemand met de bijnaam “ [bijnaam] ”. Bij een getoonde foto van verdachte heeft zij verklaard dat dit “ [bijnaam] ” is. De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is die als de man met de tas wordt aangeduid en in de beschrijving van de camerabeelden wordt aangeduid als NN6.
De persoon met de bivakmuts is in de processen-verbaal over de camerabeelden aangeduid als NN7. Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar verklaart wel dat zijn artiestennaam [artiestennaam 2] is. Aangeefster heeft verklaard dat zij die persoon dacht te herkennen als de artiest “ [artiestennaam 2] ”. Zij herkende hem aan zijn lichte ogen en mond, die goed zichtbaar waren. Ze kende hem van videoclips en had hem wel eens op straat gezien. Ook herkende zij zijn stem, zoals die ook op sociale media te horen is. [naam vriendin] heeft over NN7 verklaard dat dat iemand met de artiestennaam “ [artiestennaam 2] ” is. Zij had [artiestennaam 2] ook al vaker ontmoet. In een getapt telefoongesprek dat [medeverdachte 1] en [naam vriendin] kort voor de overval hebben gevoerd spraken zij er over dat ‘ [artiestennaam 2] zou komen binnenvallen’. Een verbalisant die onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van [artiestennaam 2] heeft gezien dat rapper [artiestennaam 2] in een krantenartikel [medeverdachte 2] wordt genoemd. Deze verbalisant heeft vastgesteld dat het uiterlijk van degene op de foto’s op het Instagram-account van [artiestennaam 2] en dat van [medeverdachte 2] op politiefoto’s hetzelfde is.
Dat [medeverdachte 2] degene is die als NN7 op de beelden is te zien wordt verder ondersteund door de verklaring van [naam] (hierna: [naam] ), op wiens naam de Mercedes met voornoemd kenteken stond. Zij heeft verklaard dat zij verdachte [medeverdachte 2] , die een goede vriend van haar is, en “ [bijnaam] ” die avond in haar auto naar de studio heeft gereden. [medeverdachte 2] en [bijnaam] zijn vervolgens uitgestapt en ongeveer tien minuten weggebleven. [bijnaam] stapte na terugkeer weer bij haar in de auto en [medeverdachte 2] stapte in een andere auto. Op de camerabeelden buiten bij de studio is te zien dat dit de auto met kenteken [kenteken 2] betrof, welke op naam van [naam vriendin] stond. Dit was de auto waar [medeverdachte 1] en [naam vriendin] al in waren gaan zitten nadat zij enkele minuten eerder de studio hadden verlaten.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam vriendin] en [naam] . Zij ontlasten zichzelf daarmee niet en zij hebben hun verklaringen (relatief) kort na hun aanhouding, zonder grondige dossierkennis, afgelegd.
Ook de camerabeelden in de hal van de flat van [medeverdachte 2] in [plaats] en de camerabeelden bij en in de studio bieden ondersteuning aan de vaststelling dat [medeverdachte 2] NN7 is. [medeverdachte 2] is door een verbalisant herkend op de camerabeelden van die avond bij de flat, waarin hij woont, aan de [adres] . Daar is onder meer te zien dat hij een donkere jas met capuchon draagt. Op die jas zitten stiksels met een specifiek patroon. Ook vallen de schoenen op. Het zijn donkere schoenen met een witte baan onderaan die van voor naar achter toe breder wordt. Ook is de veter van de linkerschoen niet vastgemaakt. Op de beelden die - enkele uren later op dezelfde dag - in de hal beneden in de studio en de hal bovenaan de trap in de studio gemaakt zijn, zijn bij NN7 dezelfde kenmerken aan de jas en schoenen te zien.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat [medeverdachte 2] de persoon is die met de bivakmuts in de studio aanwezig is geweest en in de beschrijving van de beelden wordt aangeduid als NN7.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De verklaring van aangeefster dat (ook) [medeverdachte 2] een vuurwapen (eerste gedachtestreepje) bij zich had, vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De getuige [naam producer] verklaart hier niet eenduidig over. Bovendien kan de rechtbank - voor zover uitgegaan zou worden van de verklaring van [benadeelde partij 1] - niet met bewijsmiddelen vaststellen dat het een echt vuurwapen betrof. Het voorwerp dat [medeverdachte 2] bij zich gehad zou hebben is in het onderzoek niet aangetroffen en het dossier bevat op dit punt ook geen ander bewijs.
Het tweede wapen waar de beschuldiging op ziet (tweede gedachtestreepje) zou een automatisch of semi-automatisch kogelgeweer zijn geweest, vastgehouden door verdachte. Naast aangeefster heeft ook getuige [naam producer] verklaard dat hij een wapen bij verdachte heeft gezien. Hij verklaart dat het leek op een wapen uit Afghanistan. Aangeefster omschreef het als een Kalashnikov. Verdachte heeft erkend dat hij NN6 op de beelden was en een wapen heeft gebruikt, maar hem zou zijn verteld dat het niet om een echt wapen ging en dat er een losse flodder in zat. Het voorwerp dat verdachte bij zich had, is in het onderzoek niet aangetroffen.
De politie heeft forensisch onderzoek uitgevoerd in onder meer de studioruimte. Zij hebben daar vlak na het voorval een huls aangetroffen. In het proces-verbaal van onderzoek van 8 september 2022 staat dat die huls geen huls van een knalpatroon is, maar dat het om scherpe munitie gaat. Het gaat dus om een huls van een echte (afgevuurde) kogel. Verdachte heeft verklaard dat hij op de grond naast zijn eigen voet richtte toen hij met het voorwerp schoot. Aangeefster heeft verklaard dat hij vlak naast haar schoot. In de studioruimte heeft de forensische opsporing gezocht naar een in-, uit- of doorschot van een scherpe kogel, maar de verbalisanten hebben niets aangetroffen.
Als een scherpe kogel in een besloten ruimte wordt afgevuurd, mag worden aangenomen dat daar sporen van het schot worden aangetroffen. Nu in de studioruimte naast de huls geen enkel spoor van een verschoten kogel is aangetroffen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de aangetroffen huls de huls is van een door verdachte op 28 mei 2022 afgeschoten kogel. Op de aangetroffen huls zijn ook geen DNA of andere sporen aangetroffen die erop wijzen dat verdachte de betreffende huls voorhanden heeft gehad. Om deze reden kan op basis van de aangetroffen huls niet worden vastgesteld dat verdachte een echt vuurwapen voorhanden heeft gehad. In het dossier bevindt zich ook geen andere informatie op basis waarvan die conclusie kan worden getrokken.
Nu in het dossier geen bewijs zit dat verdachte een vuurwapen van de tweede of derde categorie als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (WWM) voorhanden heeft gehad, zal hij ook daarvan worden vrijgesproken.
Er is geen bewijs dat verdachte of een medeverdachte de huls of andere munitie voorhanden heeft gehad, zodat hij ook van het voorhanden hebben van munitie zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1 en 2
De rechtbank zal het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal van een telefoon en afpersing van de sieraden en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van poging afpersing van een code en wachtwoord bewezen verklaren. Voor zover het onder feit 1 gaat om de diefstal van de telefoon en onder feit 2 om de poging afpersing, gaat de rechtbank uit van een voortgezette handeling. Het oordeel ten aanzien van die feiten wordt daarom samen besproken.
Feit 1: diefstal van de telefoon
De rechtbank acht bewezen dat de verdachten de telefoon van [benadeelde partij 1] hebben gestolen en dat daarbij gedreigd is geweld tegen haar te gebruiken.
[medeverdachte 1] heeft [benadeelde partij 1] naar de studio gelokt en verdachte en [medeverdachte 2] de studio binnen gelaten. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn vervolgens samen met hem de studioruimte binnengegaan. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] zijn gaan schreeuwen en haar hebben bedreigd. Ze zouden haar neerschieten en doodmaken. Ook heeft zij verklaard dat verdachte haar telefoon meteen heeft afgepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezegd dat zij haar telefoon moest afgeven en dat hij haar heeft bedreigd. Hij kan echter niet meer precies aangeven hoe het is gegaan. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [benadeelde partij 1] en komt tot een bewezenverklaring van diefstal van de telefoon. Zij acht ook bewezen dat daarbij bedreigingen zijn geuit door verdachte en [medeverdachte 2] .
Partiële vrijspraak gedachtestreepjes 1, 2 en 4
Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van echte vuurwapens zal zij verdachte vrijspreken van de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen die daar op zien. Ook acht zij niet bewezen dat het slaan op het hoofd van aangeefster is gebeurd ten behoeve van de diefstal.
Cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing sieraden
Daarnaast acht de rechtbank de afpersing door verdachte van de ringen en kettingen van [benadeelde partij 1] bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat hij dit samen met een ander heeft gedaan. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte zei dat ze haar ringen af moest doen. Ook heeft hij aan de kettingen getrokken en haar die laten afgeven. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij heeft gezegd dat ze die sieraden af moest doen en dat zij hem deze heeft gegeven. Hij heeft ze in de tas gedaan en bij vertrek meegenomen. Aangeefster zegt dat dit na het geloste schot heeft plaatsgevonden en dat ze niet meer weet of de persoon met de bivakmuts daarvoor of daarna was weggegaan uit de ruimte.
Partiele vrijspraak medeplegen
Verdachte heeft verder verklaard dat voorafgaand aan de overval niet gesproken is over het ook afnemen van sieraden, De rechtbank kan niet vaststellen dat hierover van tevoren afspraken zijn gemaakt of dat er op andere wijze sprake is geweest van samenwerking met (één van de) medeverdachten, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen.
Feit 2
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat beide mannen de toegangscode van haar telefoon wilden hebben en dat ze haar anders zouden neerschieten of op de woning van haar moeder zouden schieten. Ook heeft verdachte haar tegen haar gezicht geslagen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij heeft gezegd dat ze de code van haar telefoon moest geven en dat zij niet meewerkte. Hij heeft verklaard dat hij haar toen tegen haar hoofd heeft geslagen en dat haar bril afviel. Aangeefster is na het vertrek van de twee mannen nog gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij haar aan de telefoon heeft bedreigd en dat ze de codes van haar telefoon moest geven. In de uitwerking van een getapt telefoongesprek staat - kort gezegd- dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat ze het wachtwoord van haar telefoon en van haar wallet moest afstaan en dat hij anders haar huis zou opblazen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] af te persen en dat ze daarbij dreigementen hebben geuit en haar hebben geslagen.
Medeplegen
De rechtbank zal de feiten 1 en 2, met uitzondering van de afpersing door verdachte van de sieraden, als een voortgezette handeling kwalificeren. Het doel van de verdachten was namelijk om toegang te krijgen tot de Bitcoin-account van [benadeelde partij 1] via haar telefoon. Zij moesten daarvoor dus de telefoon en de codes bemachtigen. De opzet van verdachten voor de diefstal van feit 1 en voor feit 2 was op hetzelfde doel gericht en hun handelen ten aanzien van de diefstal van feit 1 en van feit 2 is het gevolg van één wilsbesluit.
De rechtbank acht bewezen dat bij feit 1 en bij feit 2 sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle drie de verdachten. [medeverdachte 1] heeft [benadeelde partij 1] naar de studio gelokt. Die afspraak werd enkele dagen van tevoren gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij de avond voor het voorval van het plan had gehoord. Hem werd verteld dat een meisje Bitcoins had en dat hij het meisje bang moest maken. De verdachten hebben van tevoren dus een plan gemaakt en overleg gevoerd over de uitvoering. Uit het tapgesprek volgt dat [medeverdachte 1] kort voor het voorval nog heeft gebeld met één van de ‘overvallers’ om te vragen waar zij waren. [medeverdachte 1] en [naam vriendin] spreken er in een getapt telefoongesprek ook over dat [artiestennaam 2] binnen zal komen vallen en [medeverdachte 1] er niet bij zal zijn zodat ‘dat een grotere dekmantel zal zijn’. [medeverdachte 1] heeft vervolgens die avond [medeverdachte 2] en verdachte, nadat één van hen hem een berichtje had gestuurd, binnengelaten en naar de studioruimte op de eerste verdieping gebracht. Zij zijn met z’n drieën de studio ingegaan waar aangeefster was. Kort daarna heeft [medeverdachte 1] de studio verlaten en is [medeverdachte 1] met [naam vriendin] in haar auto gaan zitten en zijn zij op de parkeerplaats blijven staan. [medeverdachte 2] en verdachte hebben in de studio samen bedreigingen richting [benadeelde partij 1] geuit en haar telefoon afgepakt. Ook [medeverdachte 2] , die de studio na [medeverdachte 1] en [naam vriendin] verlaat, wacht vervolgens in de auto van [naam vriendin] . In een zogenoemd “broekzakgesprek” is te horen dat [medeverdachte 1] zegt dat er geschoten is, dat zij niets hebben aan de telefoon zonder code en dat het wachtwoord van de app nodig is. Vervolgens komt verdachte ook naar buiten. Hij zet de tas met spullen achterin de Mercedes en loopt dan nog even naar de auto waarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zitten. Daarna gaat hij in de Mercedes van [naam] zitten. Deze rijdt weg en direct daarna volgt de andere auto met daarin [naam vriendin] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Vervolgens belt [medeverdachte 1] naar [naam producer] en zegt dat hij [benadeelde partij 1] aan de telefoon moet geven. Tegen [benadeelde partij 1] zegt hij dat zij de code van haar telefoon en het wachtwoord van haar wallet moet afgeven en dat hij anders haar huis zal opblazen. Ongeveer twee minuten na dit gesprek belt [medeverdachte 1] weer met [naam producer] en beveelt hem de telefoon aan [benadeelde partij 1] te geven, maar dit wordt deze keer geweigerd door [naam producer] .
Uit dit alles blijkt dat er van tevoren een plan is gemaakt, er een gezamenlijk doel was en er een gezamenlijke uitvoering van het plan heeft plaatsgevonden. Alle verdachten hebben daarbij een substantiële rol gehad in het gehele feitencomplex van de diefstal met bedreiging van de telefoon en de daaropvolgende poging afpersing in verband met de code van de telefoon en het wachtwoord van de wallet. De rechtbank zal dan ook voor alle verdachten medeplegen van de diefstal van feit 1 en van feit 2 bewezen verklaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 28 mei 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader tegen die [benadeelde partij 1] hebben gezegd dat ze haar zouden neerschieten en zouden dood maken;
en
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ringen en kettingen, toebehorende aan die [benadeelde partij 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat hij haar zou neerschieten en zou dood maken;
2.
op 28 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van de toegangscode van een mobiele telefoon en wachtwoord van de wallet, toebehorende aan die [benadeelde partij 1] , die [benadeelde partij 1] tegen het hoofd heeft geslagen en haar bril van haar hoofd heeft geslagen en tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze haar zouden neerschieten en dat ze het huis van die [benadeelde partij 1] zouden opblazen en op de woning van haar moeder zouden schieten als ze de code niet gaf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verwezen naar uitspraken betreffende gewapende overvallen en erop gewezen dat bij jonge verdachten, ook bij gebruik van wapens en recidive, straffen rond de drie jaar worden opgelegd. Deze zaak lijkt op een bedrijfsoverval. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte de uitvoerder ter plaatse was en geen rol heeft gespeeld in de voorbereiding. Verder is verdachte jong en hij is gemotiveerd een andere weg in te slaan. Hij neemt verantwoordelijkheid en toont berouw. Hij heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek en de deskundigen, die hem ook al eerder hadden gesproken, zien voorzichtig positieve ontwikkelingen. Verdachte wil meewerken aan hulpverlening. De raadsvrouw heeft aangegeven dat hulpverlening voldoende kan worden geboden in een voorwaardelijk kader en een GVM achterwege kan blijven. Wanneer de rechtbank toch een GVM oplegt, dient dat strafverminderend te werken bij de op te leggen vrijheidsbenemende straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en daarnaast een GVM in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon en poging tot afpersing van daarbij behorende codes. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan afpersing van sieraden. Bij de diefstal en de afpersing is gedreigd met het gebruik van geweld en bij de poging afpersing heeft verdachte aangeefster daadwerkelijk geslagen. De overval heeft plaatsgevonden in een besloten studio, waar aangeefster naartoe was gelokt onder het voorwendsel dat zij met een artiest aan muziek ging werken. Nadat de verdachten de telefoon hadden gestolen en verdachte de sieraden door afpersing had verkregen, hebben ze nog geprobeerd om met geweld en dreiging daarmee verschillende codes van aangeefster te verkrijgen. Aangeefster is erg bang geweest en heeft op de zitting verteld hoeveel negatieve gevolgen het voorval tot op heden voor haar heeft. Daarbij heeft meegespeeld dat de verdachten voorwerpen bij zich droegen die in ieder geval op echte zware vuurwapens leken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtbank en gerechtshoven (LOVS) voor straffen in vergelijke zaken. Zij heeft hierbij aansluiting gezocht bij de straffen die genoemd worden voor een winkeloverval en een overval in een woning. De feiten hebben hier plaatsgevonden in een besloten studio, hetgeen de rechtbank voor wat betreft de ernst van de feiten als een tussenvorm van die twee beschouwt. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank merkt als strafverzwarende omstandigheden aan dat sprake is geweest van een samenwerking met anderen, dat er op vuurwapens gelijkende voorwerpen aanwezig waren en dat de verdachten zeer berekenend te werk zijn gegaan.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf betrekt de rechtbank om te beginnen de maatschappelijke belangen, zoals vergelding van het leed dat is aangedaan en de bescherming van de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoon van verdachte en het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Daar staat tegenover dat de rechtbank in strafverminderende zin rekening houdt met verdachte’s spijtbetuiging ter zitting, die op de rechtbank oprecht overkwam, zijn openheid van zaken en de verantwoordelijkheid die hij neemt voor zijn handelen.
Deskundigen
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank ook acht geslagen op hetgeen de psychiater, psycholoog en reclassering hebben gerapporteerd over verdachte.
Psychiater M.M. Sprock heeft in het rapport van 6 maart 2023 geschreven dat zij bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken heeft vastgesteld. Zij heeft geadviseerd verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen omdat er geen verband is gevonden tussen de feiten en de persoonlijkheidsstoornis dat kan hebben geleid tot een vermindering van keuzevrijheid. Omdat er geen doorwerking is vastgesteld, kan zij geen interventieadvies geven gericht op stoornisgerelateerde risicofactoren. Zij geeft echter wel aan dat het in algemene zin belangrijk is om in te zetten op praktische beschermende factoren. In een gestructureerde setting kan verdachte zich rustig, beleefd en coöperatief gedragen en een positieve bijdrage leveren. Gezien de ervaringen uit het verleden adviseert de psychiater om een GVM op te leggen om zo lang mogelijk toezicht te houden op verdachte en de kans op recidive te beperken.
Uit het rapport van 24 februari 2023 blijkt dat psycholoog S.A. Moonen dezelfde psychische stoornis heeft vastgesteld en dat ook zij meent dat geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Zij kan het risico op herhaling niet vanuit de pathologie beargumenteren, maar merkt in algemene zin op dat sprake is van een zorgelijk patroon van vermogensdelicten waarbij gebruik van wapens niet geschuwd wordt. Zij geeft aan dat er vanuit gedragskundig oogpunt geen gronden zijn om een advies voor behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen, maar dat in 2020 vanwege de relatief jonge leeftijd van verdachte praktische begeleiding door de reclassering wenselijk werd geacht en een GVM in overweging werd gegeven. Verdachte lijkt tijdens de huidige detentie (in tegenstelling tot eerder) goed te functioneren en als het ware een knop te hebben omgezet. Dit, in combinatie met het feit dat hij recent verloofd is, vormt mogelijk een eerste (voorzichtige) aanzet tot een positieve ontwikkeling. Al met al adviseert de psycholoog opnieuw een GVM in overweging te nemen. Wanneer de reclassering daartoe mogelijkheden ziet, kan op die manier met langdurig toezicht en ondersteuning op praktisch gebied de kans op recidive worden beperkt.
De reclassering heeft in het rapport van 17 maart 2023 aangegeven dat zij het recidive-risico inschat als gemiddeld maar dat zij een hogere kans ook niet uitsluit. De reclassering adviseert tot het opleggen van een GVM, onder meer omdat eerdere hulpverleningstrajecten tot onvoldoende gedragsverandering bij verdachte hebben geleid. Verdachte heeft bovendien gedurende een reclasseringstoezicht een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Er is sprake van criminogene factoren op meerdere leefgebieden.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat verdachte begeleiding en behandeling nodig heeft om recidive te voorkomen. Vanwege zijn jonge leeftijd bevindt verdachte zich op dit moment in een levensfase waarin gedragsinterventies en toezicht het meest effectief zijn. De rechtbank ziet, ondanks een eerdere gemiste kans gedurende een schorsingstraject met voorwaarden, een voorzichtig positieve kentering in het gedrag van verdachte en daarmee mogelijkheden om, met de juiste begeleiding, het tij te keren en een stabiel leven op te bouwen. De rechtbank vindt het belangrijk dat de op te leggen gevangenisstraf deze mogelijkheden niet te zeer doorkruist. Voorkomen moet worden dat hulpverlening pas kan worden ingezet wanneer verdachte deze levensfase is ontgroeid.
Gelet op het bovenstaande en gelet op de andere bewezenverklaring waar de rechtbank toe komt, in het bijzonder de omstandigheid dat de rechtbank niet kan vaststellen dat echte vuurwapens zijn gebruikt, bestaat er aanleiding om behoorlijk af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden vindt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
GVM (maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht)
Aan verdachte werd eerder een GVM opgelegd. Die maatregel is niet van start gegaan, omdat tegen die beslissing hoger beroep werd ingesteld. Nu het genoemde schorsingstraject onvoldoende gedragsverandering teweeg heeft gebracht en onduidelijk is bij welke vormen van behandeling en begeleiding verdachte na detentie het meest gebaat is, volgt de rechtbank het advies van de deskundigen en de reclassering en legt aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ook een GVM op. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z Sr is voldaan: verdachte wordt bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf
voor een diefstal met bedreiging met geweld en poging afpersing waarbij geweld is gebruikt. De maatregel strekt verder tot bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen in de toekomst.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1: G6213567: 480,- EURO
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geprobeerd is of zal worden om conservatoir beslag te leggen op het geld maar dat het in strafvorderlijke zin kan worden geretourneerd aan verdachte.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft om teruggave van het geld verzocht.
7.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank kan niet vaststellen dat er een relatie bestaat tussen het geld en de bewezen verklaarde feiten. Het geld moet worden teruggegeven aan verdachte.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.076,28 aan vergoeding van materiële schade. Dit betreft de dagwaarde van de weggenomen telefoon en ring (erfstuk) en de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Daarnaast vordert zij € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen, namelijk hoofdpijn. Ook heeft het voorval psychische gevolgen voor haar gehad. Zij voelde zich ten tijde van het voorval machteloos en bang. Vlak erna was ze in paniek en moest ze hyperventileren. Ook in de daaropvolgende periode was en is ze angstig gebleven. Ze heeft minder sociale contacten, is niet meer vrolijk, gaat liever niet alleen over straat en heeft eigenlijk geen plezier meer in het maken van muziek. Dit terwijl zij in de periode voorafgaand aan de overval met het maken van muziek aan de weg timmerde.
Zij heeft verzocht beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de hele vordering kan worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vergoeding voor de telefoon te matigen in verband met afschrijving van de waarde. Ook de vergoeding voor de ring moet worden gematigd, nu onvoldoende is onderbouwd dat het diamanten waren en dat de ring een dergelijke waarde had. De reiskosten betreffen proceskosten. Ten aanzien van de emotionele schade heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt.
8.4.
Oordeel rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is ten aanzien van de telefoon en ring betwist.
De rechtbank stelt vast dat de telefoon minder dan een jaar oud was en in dat geval hoeft geen rekening te worden gehouden met afschrijving van waarde. Zij zal de vordering ten aanzien van de telefoon geheel toewijzen.
De rechtbank zal [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van de ring. De verdediging heeft betwist dat het gaat om een gouden ring met diamanten en [benadeelde partij 1] heeft haar stelling dat het dat wel betrof niet met bewijsstukken onderbouwd. Alhoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat dat in geval van een erfstuk, zoals door aangeefster betoogd, lastiger is, kan zij bij deze stand van zaken niet vaststellen dat het een gouden ring met diamanten betrof. Het gevolg hiervan is dat zij de waarde van de weggenomen ring niet kan bepalen.
De reiskosten die [benadeelde partij 1] heeft gevorderd zien op het bijwonen van de zitting. Dit betreft geen materiële schade maar proceskosten. De rechtbank zal deze als vergoeding voor proceskosten toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 729,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor vergoeding van materiële schade. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat sprake was van - zo heeft ook [naam producer] verklaard - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat [benadeelde partij 1] in de veronderstelling kon zijn dat het om een echt vuurwapen ging. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nog dagelijks last heeft van de gebeurtenis, dat zij last heeft van nachtmerries, slaapproblemen en herbelevingen. Ze heeft moeite mensen te vertrouwen en ze heeft geen plezier meer in het maken van muziek, terwijl dat een belangrijk deel van haar leven was. Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen.
Proceskosten
De verdachte zal verder hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden bestaande uit reiskosten ad € 97,28, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder in de zaak met parketnummer 13.684356.18 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.
De raadsvrouw heeft gesteld dat er geen verzending van de uitspraak heeft plaatsgevonden, hetgeen volgens artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering wel vereist is. Zij heeft verzocht de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft zij verzocht deze af te wijzen. De proeftijd heeft langer gelopen, maar verdachte wordt al sinds 2020 niet meer begeleid door de jeugdreclassering. Tenuitvoerlegging zou geen doel dienen en er is geen verband met de nieuwe feiten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat ten uitvoerlegging van de jeugddetentie zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf aan verdachte wordt opgelegd. Daarnaast wordt aan verdachte een GVM opgelegd. De rechtbank acht tenuitvoerlegging in dit geval niet opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 56, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
3tenlastegelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder
1 en 2tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
afpersing
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Voortgezette handeling van:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt voor het bewezen verklaarde onder feit 1 en 2 op de
maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1: G6213567: 480,- EURO
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 729,- (zevenhonderdnegenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 97,28.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1]
aan de Staat€ 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13.684356.18
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2023.