ECLI:NL:RBAMS:2023:2485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
13.136595.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en poging tot afpersing in muziekstudio

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 mei 2022 samen met anderen een rapster naar een muziekstudio in Amsterdam heeft gelokt en haar daar heeft overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de mobiele telefoon van de rapster hebben gestolen, waarbij zij geweld hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd. De verdachte is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van diefstal met bedreiging en poging tot afpersing. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een voortgezette handeling, waarbij de verdachten zowel de telefoon als de toegangscode van de telefoon en de wallet van de rapster wilden bemachtigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het gebruik van een vuurwapen tijdens de overval, omdat niet kon worden vastgesteld dat er echte vuurwapens zijn gebruikt. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding voor de materiële en immateriële schade die de rapster heeft geleden door de overval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte rol in het geheel, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd vanwege de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.136595.22
Parketnummer vordering tul: 15.249150.21
Datum uitspraak: 20 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2000,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 6 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (Slachtofferhulp Nederland) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij:
1: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen ringen, kettingen en een mobiele telefoon heeft gestolen van [benadeelde 1] , waarbij zij geweld tegen haar hebben gebruikt of gedreigd hebben geweld te gebruiken
en/of
dat hij samen met anderen door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan [benadeelde 1] heeft gedwongen om haar ringen, kettingen en telefoon aan hen af te geven.
Subsidiair is medeplichtigheid hieraan tenlastegelegd;
2: op 28 mei 2022 in Amsterdam samen met anderen geprobeerd heeft om, door het gebruik van geweld of door te dreigen met het gebruik daarvan, [benadeelde 1] te dwingen om de toegangscode van haar mobiele telefoon en/of het wachtwoord van haar ‘wallet’ af te geven.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onder feit 1 medeplegen van een diefstal met geweld van een telefoon en afpersing ten aanzien van ringen en kettingen bewezen kunnen worden. Ook feit 2, het medeplegen van - kort gezegd - de poging afpersing van codes kan volgens de officier van justitie worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte voor en tijdens de feiten op de hoogte was van de aanwezigheid van vuurwapens, het gebruik daarvan en het gebruik van geweld tegen aangeefster. Verdachte’s opzet daarop ontbreekt. De raadsman heeft ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten partiële vrijspraak gevraagd van de gedachtestreepjes twee tot en met vier. Ook heeft hij bepleit dat opzet op medeplegen ontbreekt. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat er met een echt vuurwapen is geschoten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na uitnodiging door een muzikant die zij kent onder de artiestennaam [artiest] , heeft aangeefster [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) een afspraak gemaakt om op 28 mei 2022 naar de [studio] in Amsterdam te komen. Ze zouden daar samen aan muziek gaan werken. Toen aangeefster daar aankwam, heeft [artiest] haar, samen met zijn vriendin, binnen gelaten. Ze zijn met elkaar naar de studioruimte op de eerste verdieping gegaan. Daar was ook producer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aanwezig. Na ongeveer veertig minuten is er een grijze Mercedes met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats bij [studio] aangekomen. Kort daarna zijn twee mannen door [artiest] de studio binnengelaten. Zij zijn met elkaar doorgelopen naar de studioruimte op de eerste verdieping. Daar hebben de twee mannen twee op vuurwapens lijkende voorwerpen tevoorschijn gehaald. Eén van de mannen droeg een blauwe tas, waar hij het wapen uithaalde, bij zich en de ander droeg een bivakmuts. [artiest] en zijn vriendin hebben de studioruimte vervolgens na korte tijd verlaten. De twee mannen wilden de telefoon van [benadeelde 1] en haar code hebben. Ook moest zij haar sieraden afgeven. De man die met de tas binnenkwam, heeft het wapen op de grond gericht en een schot gelost. Verder is tegen [benadeelde 1] gezegd dat zij haar zouden doden. De man met de bivakmuts heeft na ongeveer drie minuten de ruimte verlaten en [benadeelde 1] was toen nog alleen met [naam 1] en de man die met de tas was binnengekomen. Deze man is vervolgens ongeveer zeven minuten later met de telefoon en sieraden in zijn bezit weggegaan. Kort daarna heeft [artiest] - via de telefoon van [naam 1] - vanuit de auto nog gebeld met [benadeelde 1] en haar gezegd dat zij haar codes moest geven, anders zou hij haar woning opblazen. [benadeelde 1] heeft geweigerd om haar gegevens af te geven.
Verdachten aanwezig
De rechtbank dient eerst vast te stellen wie de betrokken personen zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat zijn artiestennaam [artiest] is en dat hij [benadeelde 1] via Instagram benaderd had om samen muziek te maken. Vervolgens heeft hij met haar afgesproken in de studio. Hij heeft verklaard dat hij met haar, zijn vriendin [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 1] in de studio aanwezig was. [naam 2] heeft verklaard dat zij een relatie met [artiest] had en dat zij inderdaad aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is die “ [artiest] ” genoemd wordt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat hij die avond zonder gezichtsbedekking naar de studio is gegaan en dat hij degene is die een blauwe tas bij zich droeg, zowel bij het naar binnen als bij het naar buiten gaan van de studio. De verbalisanten hebben deze persoon in de beschrijving van de camerabeelden aangeduid als NN6. [naam 2] heeft de persoon met de tas, zoals die ook op de beelden te zien is, aangeduid als iemand met de bijnaam “ [bijnaam] ”. Bij een getoonde foto van [medeverdachte 1] heeft zij verklaard dat dit ‘ [bijnaam] ’ is. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] degene is die als de man met de tas wordt aangeduid en in de beschrijving van de camerabeelden wordt aangeduid als NN6.
De persoon met de bivakmuts is in de processen-verbaal over de camerabeelden aangeduid als NN7. Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) beroept zich op zijn zwijgrecht, maar verklaart wel dat zijn artiestennaam [artiestennaam] is. Aangeefster heeft verklaard dat zij die persoon dacht te herkennen als de artiest “ [artiestennaam] ”. Zij herkende hem aan zijn lichte ogen en mond, die goed zichtbaar waren. Ze kende hem van videoclips en had hem wel eens op straat gezien. Ook herkende zij zijn stem, zoals die ook op sociale media te horen is. [naam 2] heeft over NN7 verklaard dat dat iemand met de artiestennaam “ [artiestennaam] ” is. Zij had [artiestennaam] ook al vaker ontmoet. In een getapt telefoongesprek dat verdachte en [naam 2] kort voor de overval hebben gevoerd spraken zij er over ‘dat [artiestennaam] zou komen binnenvallen’. Een verbalisant die onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van [artiestennaam] heeft gezien dat rapper [artiestennaam] in een krantenartikel [medeverdachte 2] wordt genoemd. Deze verbalisant heeft ook vastgesteld dat het uiterlijk van degene op de foto’s op het Instagram-account van [artiestennaam] en dat van [medeverdachte 2] op politiefoto’s hetzelfde is.
Dat [medeverdachte 2] degene is die als NN7 op de beelden is te zien wordt verder ondersteund door de verklaring van [naam 3] (hierna: [naam 3] ), op wiens naam de Mercedes met voornoemd kenteken stond. Zij heeft verklaard dat zij [medeverdachte 2] , die een goede vriend van haar is, en “ [bijnaam] ” die avond in haar auto naar de studio heeft gereden. [medeverdachte 2] en [bijnaam] zijn vervolgens uitgestapt en ongeveer tien minuten weggebleven. [bijnaam] stapte na terugkeer weer bij haar in de auto en [medeverdachte 2] stapte in een andere auto. Op de camerabeelden buiten bij de studio is te zien dat dit de auto met kenteken [kenteken] betrof, welke op naam van [naam 2] stond. Dit was de auto waar verdachte en [naam 2] al in waren gaan zitten nadat zij enkele minuten eerder de studio hadden verlaten.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] . Zij ontlasten zichzelf daarmee niet en zij hebben hun verklaringen (relatief) kort na hun aanhouding, zonder grondige dossierkennis, afgelegd.
Ook de camerabeelden in de hal van de flat van [medeverdachte 2] in [woonplaats] en de camerabeelden bij en in de studio bieden ondersteuning aan de vaststelling dat [medeverdachte 2] NN7 is. [medeverdachte 2] is door een verbalisant herkend op de camerabeelden van die avond bij de flat, waarin hij woont, aan de [adres] . Daar is onder meer te zien dat hij een donkere jas met capuchon draagt. Op die jas zitten stiksels met een specifiek patroon. Ook vallen de schoenen op. Het zijn donkere schoenen met een witte baan onderaan die van voor naar achter toe breder wordt. Ook is de veter van de linkerschoen niet vastgemaakt. Op de beelden die - enkele uren later op dezelfde dag - in de hal beneden in de studio en de hal bovenaan de trap in de studio gemaakt zijn, zijn bij NN7 dezelfde kenmerken aan de jas en schoenen te zien.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat [medeverdachte 2] de persoon is die met de bivakmuts in de studio aanwezig is geweest en in de beschrijving van de beelden wordt aangeduid als NN7.
Bewezenverklaring feit 1 en 2
De rechtbank zal het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van diefstal van een telefoon en onder 2 ten laste gelegde medeplegen van poging afpersing van een code en wachtwoord bewezen verklaren. Zij zal concluderen dat het gaat om een voortgezette handeling en om die reden wordt het oordeel ten aanzien van feit 1 en 2 samen besproken.
Feit 1: diefstal van de telefoon
De rechtbank acht bewezen dat de verdachten de telefoon van [benadeelde 1] hebben gestolen en dat daarbij gedreigd is geweld tegen haar te gebruiken.
Verdachte heeft [benadeelde 1] naar de studio gelokt en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de studio binnen gelaten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens samen met hem de studioruimte binnengegaan. [benadeelde 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn gaan schreeuwen en haar hebben bedreigd. Ze zouden haar neerschieten en doodmaken. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 1] haar telefoon meteen heeft afgepakt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij heeft gezegd dat zij haar telefoon moest afgeven en dat hij haar heeft bedreigd. Hij kan echter niet meer precies aangeven hoe het is gegaan. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [benadeelde 1] en komt tot een bewezenverklaring van diefstal van de telefoon. Zij acht ook bewezen dat daarbij door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bedreigingen zijn geuit.
Partiële vrijspraak eerste, tweede en vierde gedachtestreepje
De rechtbank acht niet bewezen dat het slaan tegen het hoofd van aangeefster is gebeurd ten behoeve van de diefstal van de telefoon. Uit de verklaringen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] aangever heeft geslagen nadat hij de telefoon al had afgepakt. De rechtbank zal verdachte daarvan onder feit 1 vrijspreken.
Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake was van echte vuurwapens zodat verdachte ook zal worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen die daarop zien.
De verklaring van aangeefster dat (ook) [medeverdachte 2] een vuurwapen bij zich had, vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De getuige [naam 1] verklaart hier niet eenduidig over. Bovendien kan de rechtbank - voor zover uitgegaan zou worden van de verklaring van [benadeelde 1] - niet met bewijsmiddelen vaststellen dat het een echt vuurwapen betrof. Het voorwerp dat [medeverdachte 2] bij zich gehad zou hebben is in het onderzoek niet aangetroffen en het dossier bevat op dit punt ook geen ander bewijs.
Het tweede wapen zou een automatisch of semi-automatisch kogelgeweer zijn geweest, vastgehouden door [medeverdachte 1] . Naast aangeefster heeft ook getuige [naam 1] verklaard dat hij een wapen bij [medeverdachte 1] heeft gezien. Hij verklaart dat het leek op een wapen uit Afghanistan. Aangeefster omschreef het als een Kalashnikov. [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij NN6 op de beelden was en een wapen heeft gebruikt, maar hem zou zijn verteld dat het niet om een echt wapen ging en dat er een losse flodder in zat. Het voorwerp dat [medeverdachte 1] bij zich had, is in het onderzoek niet aangetroffen.
De politie heeft forensisch onderzoek uitgevoerd in onder meer de studioruimte. Zij hebben daar vlak na het voorval een huls aangetroffen. In het proces-verbaal van onderzoek van 8 september 2022 staat dat die huls geen huls van een knalpatroon is, maar dat het om scherpe munitie gaat. Het gaat dus om een huls van een echte (afgevuurde) kogel. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op de grond naast zijn voet richtte toen hij met het voorwerp schoot. Aangeefster heeft verklaard dat hij vlak naast haar schoot. In de studioruimte heeft de forensische opsporing gezocht naar een in-, uit- of doorschot van een scherpe kogel, maar de verbalisanten hebben niets aangetroffen.
Als een scherpe kogel in een besloten ruimte wordt afgevuurd, mag worden aangenomen dat daar sporen van het schot worden aangetroffen. Nu in de studioruimte naast de huls geen enkel spoor van een verschoten kogel is aangetroffen, kan de rechtbank niet vaststellen dat de aangetroffen huls de huls is van een door [medeverdachte 1] op 28 mei 2022 afgeschoten kogel. Op de aangetroffen huls zijn ook geen DNA of andere sporen aangetroffen die erop wijzen dat [medeverdachte 1] de betreffende huls voorhanden heeft gehad. Om deze reden kan op basis van de aangetroffen huls niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] een echt vuurwapen voorhanden heeft gehad. In het dossier bevindt zich ook geen andere informatie op basis waarvan die conclusie kan worden getrokken.
Nu in het dossier geen bewijs zit dat de verdachten echte vuurwapens bij zich hebben gehad, kunnen de geweldshandelingen die daarop zien niet bewezen worden verklaard en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Vrijspraak afpersing (cumulatief/alternatief ten laste gelegd onder 1)
Op basis van het dossier heeft de rechtbank vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangeefster heeft gedwongen haar sieraden af te geven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er niet vooraf is afgesproken om (ook) de sieraden van [benadeelde 1] af te nemen. De rechtbank kan niet vaststellen dat op enige wijze sprake is geweest van een samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] ten aanzien van dit feit. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de afpersing gericht op de sieraden van [benadeelde 1] .
Feit 2: poging afpersing code en wachtwoord
[benadeelde 1] heeft verklaard dat beide mannen de toegangscode van haar telefoon wilden hebben en dat ze haar anders zouden neerschieten of op de woning van haar moeder zouden schieten. Ook heeft [medeverdachte 1] haar tegen haar gezicht geslagen. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij heeft gezegd dat ze de code van haar telefoon moest geven en dat zij niet meewerkte. Hij heeft verklaard dat hij haar toen tegen haar hoofd heeft geslagen en dat haar bril afviel. Aangeefster is na het vertrek van de twee mannen nog gebeld door verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij haar aan de telefoon heeft bedreigd en dat ze de codes van haar telefoon moest geven. In de uitwerking van een getapt telefoongesprek staat - kort gezegd - dat hij heeft gezegd dat ze het wachtwoord van haar telefoon en van haar wallet moest afstaan en dat hij anders haar huis zou opblazen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen geprobeerd heeft [benadeelde 1] af te persen en dat ze daarbij dreigementen hebben geuit en haar hebben geslagen.
Medeplegen
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 als een voortgezette handeling kwalificeren. Het doel van de verdachten was namelijk om toegang te krijgen tot de Bitcoin-account van [benadeelde 1] via haar telefoon. Zij moesten daarvoor dus de telefoon en de codes bemachtigen. De opzet van verdachten voor feit 1 en 2 was op hetzelfde doel gericht en hun handelen ten aanzien van feit 1 en 2 is het gevolg van één wilsbesluit.
De rechtbank acht bewezen dat bij feit 1 en bij feit 2 sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle drie de verdachten. Verdachte heeft [benadeelde 1] naar de studio gelokt. Die afspraak werd enkele dagen van tevoren gemaakt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de avond voor het voorval van het plan had gehoord. Hem werd verteld dat een meisje Bitcoins had en dat hij het meisje bang moest maken. De verdachten hebben van tevoren dus een plan gemaakt en overleg gevoerd over de uitvoering. Uit het tapgesprek volgt dat verdachte kort voor het voorval nog heeft gebeld met één van de ‘overvallers’ om te vragen waar zij waren. Verdachte en [naam 2] spreken er in een getapt telefoongesprek ook over dat [artiestennaam] binnen zal komen vallen en niet bij verdachte zal zijn zodat ‘dat een grotere dekmantel zal zijn’. Verdachte heeft vervolgens die avond nadat één van hen hem een berichtje had gestuurd, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] binnengelaten en naar de studioruimte op de eerste verdieping gebracht. Zij zijn met z’n drieën de studio ingegaan waar aangeefster was. Kort daarna heeft verdachte de studio verlaten en is hij met [naam 2] in haar auto gaan zitten en zijn zij op de parkeerplaats blijven staan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de studio samen bedreigingen richting [benadeelde 1] geuit en haar telefoon afgepakt. Ook [medeverdachte 2] , die de studio na verdachte en [naam 2] verlaat, wacht samen met verdachte in de auto van [naam 2] . In een zogenoemd “broekzakgesprek” is te horen dat verdachte zegt dat er geschoten is, dat zij niets hebben aan de telefoon zonder code en dat het wachtwoord van de app nodig is. Vervolgens komt [medeverdachte 1] ook naar buiten, zet de tas met spullen achterin de Mercedes en loopt dan nog even naar de auto waarin verdachte en [medeverdachte 2] zitten. Daarna gaat hij in de Mercedes van [naam 3] zitten. Deze rijdt weg en direct daarna volgt de andere auto met daarin [naam 2] , verdachte en [medeverdachte 2] . Vervolgens belt verdachte naar [naam 1] en zegt dat hij [benadeelde 1] aan de telefoon moet geven. Tegen [benadeelde 1] zegt hij dat ze de code van haar telefoon en het wachtwoord van haar wallet moet afgeven en dat hij anders haar huis zal opblazen. Ongeveer twee minuten na dit gesprek belt verdachte weer met [naam 1] en beveelt hem de telefoon aan [benadeelde 1] te geven, maar dit wordt deze keer geweigerd door [naam 1] .
Uit dit alles blijkt dat er van te voren een plan is gemaakt, er een gezamenlijk doel was en er een gezamenlijke uitvoering van het plan heeft plaatsgevonden. Alle verdachten hebben daarbij een substantiële rol gehad in het gehele feitencomplex van de diefstal met bedreiging van de telefoon en de daaropvolgende poging afpersing in verband met de code van de telefoon en het wachtwoord van de wallet. De rechtbank zal dan ook voor alle verdachten medeplegen van feit 1 en feit 2 bewezen verklaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1 primair:
op 28 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [benadeelde 1] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededaders tegen die [benadeelde 1] hebben gezegd dat ze haar zouden neerschieten en zouden dood maken;
2:
op 28 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van de toegangscode van een mobiele telefoon en wachtwoord van de wallet, toebehorende aan die [benadeelde 1] , die [benadeelde 1] tegen het hoofd heeft geslagen en haar bril van haar hoofd heeft geslagen en tegen die [benadeelde 1] heeft gezegd dat ze haar zouden neerschieten en dat ze het huis van die [benadeelde 1] zouden opblazen en op de woning van haar moeder zouden schieten als ze de code niet gaf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de beperkte rol van verdachte. Verder dacht verdachte dat hij iemand zou helpen. Hij is nog jong en had een goed lopende muziekcarrière. Hij heeft een bekennende proceshouding en heeft spijt betuigd. De raadsman heeft vergelijkbare zaken genoemd en betoogd dat een gevangenisstraf van maximaal twaalf maanden subsidiair vierentwintig maanden volstaat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal en poging tot afpersing. Bij die diefstal is er gedreigd met het gebruik van geweld en bij de poging afpersing heeft een medeverdachte aangeefster daadwerkelijk geslagen. De overval heeft plaatsgevonden in een besloten studio, waar aangeefster naartoe was gelokt onder het voorwendsel dat zij met een artiest aan muziek ging werken. Nadat de verdachten de telefoon hebben gestolen, hebben zij vervolgens nog geprobeerd om met geweld en dreiging daarmee verschillende codes van aangeefster te verkrijgen. Aangeefster is erg bang geweest en heeft op de zitting verteld hoeveel negatieve gevolgen het voorval tot op heden voor haar heeft. Daarbij heeft meegespeeld dat de verdachten voorwerpen bij zich droegen die in ieder geval op echte zware vuurwapens leken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtbank en gerechtshoven (LOVS) voor straffen in vergelijke zaken. Zij heeft hierbij aansluiting gezocht bij de straffen die genoemd worden voor een winkeloverval en een overval in een woning. De feiten hebben hier plaatsgevonden in een besloten studio, hetgeen de rechtbank voor wat betreft de ernst van de feiten als een tussenvorm van die twee beschouwt. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank merkt als strafverzwarende omstandigheden aan dat sprake is geweest van een samenwerking met anderen, dat er op vuurwapens gelijkende voorwerpen aanwezig waren en dat de verdachten zeer berekenend te werk zijn gegaan. Verdachte heeft zijn beroep als muziekartiest ingezet om [benadeelde 1] naar de besloten ruimte van de studio te lokken en heeft daarmee haar vertrouwen misbruikt. Daarnaast heeft verdachte niet alleen een concreet plan voor de overval gemaakt waarbij hij ook aan een dekmantel voor zichzelf heeft gedacht, maar heeft hij ook geprobeerd de politie te misleiden door hen zelf een dag later te bellen en een verhaal te vertellen waarin hij en zijn vriendin juist als slachtoffers van de overval naar voren komen. Die berekenende manier van handelen, die uit verschillende facetten bestaat, rekent de rechtbank verdachte ook aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf betrekt de rechtbank om te beginnen de maatschappelijke belangen, zoals vergelding van het leed dat is aangedaan en de bescherming van de maatschappij. Verder heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte.
Verdachte is onderzocht door psycholoog S.A. Moonen. Zij heeft in haar rapport van 19 oktober 2022 bericht dat zij geen psychische stoornis of verstandelijke beperking bij verdachte heeft vastgesteld. Zij heeft geen pathologisch bepaalde risico-inschatting kunnen maken en zij heeft geen advies uitgebracht voor begeleiding of behandeling in een juridisch kader.
De reclassering schrijft in het rapport van 27 oktober 2022 dat zij het risico op recidive inschat als gemiddeld. Op basis van de proceshouding van verdachte, de stabiliteit ten aanzien van de leefgebieden van verdachte en de conclusies van de psycholoog heeft de reclassering geen aanknopingspunten voor het opstellen van een plan van aanpak.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 maart 2023.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om dit in strafverminderende zin te laten meewegen. Verdachte heeft beperkte openheid van zaken gegeven en heeft in zijn verklaring, gelet op wat de rechtbank bewezen heeft verklaard, zijn rol wel kleiner gemaakt. Ook heeft hij zich in eerste contact met de politie - zoals hierboven al is genoemd - berekenend opgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat zij heeft gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van twee en een half jaar (30 maanden) met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1: G6212901: 1 STK Telefoontoestel, zwart, merk: Apple x
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de telefoon aan verdachte kan worden terug gegeven.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft om teruggave van de telefoon verzocht.
7.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank kan niet vaststellen dat er een relatie bestaat tussen de telefoon en de bewezen verklaarde feiten. Deze moet dan ook worden teruggegeven aan verdachte.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 2.076,28 aan vergoeding van materiële schade. Dit betreft de dagwaarde van de weggenomen telefoon en ring (erfstuk) en de gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Daarnaast vordert zij € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Zij heeft lichamelijk letsel opgelopen, namelijk hoofdpijn. Ook heeft het voorval psychische gevolgen voor haar gehad. Zij voelde zich ten tijde van het voorval machteloos en bang. Vlak erna was ze in paniek en moest ze hyperventileren. Ook in de daarop volgende periode was en is ze angstig gebleven. Ze heeft minder sociale contacten, is niet meer vrolijk, gaat liever niet alleen over straat en heeft eigenlijk geen plezier meer in het maken van muziek. Dit terwijl zij in de periode voorafgaand aan de overval met het maken van muziek aan de weg timmerde.
Zij heeft verzocht beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de hele vordering kan worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor de telefoon en reiskosten heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt. Hij heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering ten aanzien van de ring, omdat onvoldoende is onderbouwd wat de waarde van de ring was. De vergoeding voor immateriële schade moet worden gematigd tot maximaal € 1.000,- omdat de psychische schade niet met stukken is onderbouwd.
8.4.
Oordeel rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is ten aanzien van de telefoon niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de telefoon minder dan een jaar oud was en in dat geval hoeft geen rekening te worden gehouden met afschrijving van waarde. Zij zal de vordering ten aanzien van de telefoon geheel toewijzen.
Voor zover de vordering ziet op de weggenomen ring, stelt de rechtbank vast dat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
De reiskosten die [benadeelde 1] heeft gevorderd zien op het bijwonen van de zitting. Dit betreft geen materiële schade maar zijn proceskosten. De rechtbank zal deze als vergoeding voor proceskosten toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 729,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor vergoeding van materiële schade. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat sprake was van - zo heeft ook [naam 1] verklaard - een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat [benadeelde 1] in de veronderstelling kon zijn dat het om een echt vuurwapen ging. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nog dagelijks last heeft van de gebeurtenis, dat zij last heeft van nachtmerries, slaapproblemen en herbelevingen. Ze heeft moeite mensen te vertrouwen en ze heeft geen plezier meer in het maken van muziek, terwijl dat een belangrijk deel van haar leven was. Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen.
Proceskosten
De verdachte zal verder hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden bestaande uit reiskosten ad € 97,28, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 15.249150.21, zijnde een taakstraf van twintig uur.
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat er geen mededeling van de veroordeling aan verdachte is gedaan zoals bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen omdat tenuitvoerlegging van de taakstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank acht tenuitvoerlegging in dit geval niet opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 primair en 2:
Voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1: G6212901: 1 STK Telefoontoestel, zwart, merk: Apple x
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde 1]hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 729,- (zevenhonderdnegenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 97,28.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1]
aan de Staat
€ 3.229,- (drieduizend tweehonderdnegenentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 15.249150.21
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2023.