ECLI:NL:RBAMS:2023:264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
13/156847-22 en 13/122591-21 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen en bedreigingen met een vuurwapen in Amsterdam

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en bedreigingen met een vuurwapen. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende data in 2022, onder bedreiging van een vuurwapen, twee berovingen had gepleegd en een poging daartoe had gedaan. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij slachtoffers onder andere een mobiele telefoon en geld moesten afstaan. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig en verwierp de ontkenning van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn daden niet alleen de slachtoffers, maar ook de samenleving ernstig had benadeeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/156847-22 en 13/122591-21 (tul)
(Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Dayala, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en haar raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en haar raadsvrouw mr. S. van Schaik, en de gemachtigd raadsvrouw van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (mr. M.G.C. van Riet) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is een zevental feiten ten laste gelegd. Deze feiten komen – kort gezegd – op het volgende neer.
Feit 1: Diefstal met (bedreiging met) geweld van een Iphone van [slachtoffer 1] op 26 mei 2022, waarbij gedreigd is met een vuurwapen en een worsteling is ontstaan.
Feit 2: Diefstal met (bedreiging met) geweld van een Iphone en 800 euro van [benadeelde partij 1] op 23 juni 2022, waarbij gedreigd is met een vuurwapen en een worsteling is ontstaan.
Feit 3: Bedreiging met een vuurwapen van [benadeelde partij 2] op 24 mei 2022.
Feit 4: Poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld van goederen van [benadeelde partij 3] op 4 juli 2022, waarbij met een vuurwapen is gedreigd en waarbij [benadeelde partij 3] uit een raam op de vierde verdieping is gesprongen, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als bedreiging.
Feit 5: Bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 2] op 4 juli 2022.
Feit 6: Diefstal met (bedreiging met) geweld van een portemonnee, 450 euro en meerdere passen van [slachtoffer 3] op 4 juli 2022, waarbij gedreigd is met een vuurwapen.
Feit 7: Het afleveren of voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs op 5 juli 2022.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 4 geldt dat voor de primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij telkens naar de plaatsen delict is gegaan en dat hij een vuurwapen heeft gepakt om geld van de slachtoffers te kunnen wegnemen. Zijn verklaring inhoudende dat hij telkens het vuurwapen niet op de slachtoffers heeft gericht en dat het nooit is gelukt om iets weg te nemen, dient als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van alle feiten die hem ten laste zijn gelegd, behalve voor feit 4 subsidiair (de bedreiging van [benadeelde partij 3] ). Ten aanzien van de diefstallen genoemd onder de feiten 1 en 2 geldt dat niet bewezen kan worden dat er daadwerkelijk iets is weggenomen. De bedreiging genoemd onder feit 3 kan niet worden bewezen, omdat het enkel tonen van een vuurwapen zonder daarmee op het slachtoffer te richten niet onder alle omstandigheden een bedreiging oplevert. Dat is hier niet het geval, omdat de aangeefster en haar vriendin de deur dicht hebben gedaan nadat zij de voet van verdachte uit de deuropening hebben geschopt.
Van de poging tot diefstal genoemd onder feit 4 primair dient verdachte te worden vrijgesproken. Uit de verklaring van aangeefster blijkt alleen dat zij is bedreigd met een vuurwapen. Ten aanzien van de overige gedragingen van verdachte, zoals haar manen om stil te zijn door zijn vinger voor zijn mond te houden, verklaart de aangeefster wisselend. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een poging tot diefstal met geweld, maar hooguit van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen voor het primair tenlastegelegde, dan geldt datin elk geval moet worden vrijgesproken van het zwaar lichamelijk letsel. Hierop had hij namelijk geen opzet en het is niet redelijk het letsel aan (het handelen van) verdachte toe te rekenen.
Ten aanzien van de bedreiging genoemd onder feit 5 geldt dat de aangeefster [slachtoffer 2] het vuurwapen maar twee seconden heeft gezien en ook hier geldt dat er niet, althans niet bewust, op haar is gericht met het wapen. Dit levert geen bedreiging in de zin van de wet op. Daarom moet vrijspraak volgen.
Voor de diefstal genoemd onder feit 6 geldt dat niet kan worden aangetoond dat er iets is weggenomen, of in elk geval niet dat verdachte dit heeft gedaan. Weliswaar is er DNA van verdachte aangetroffen op de handtas waar de gestolen portemonnee in zou hebben gezeten, maar dit betekent nog niet dat de portemonnee door verdachte is ontvreemd. Het staat namelijk niet vast dat de portemonnee zich ook daadwerkelijk in de tas bevond. Ook kan niet worden aangetoond dat geweld is gebruikt tegen de aangeefster [slachtoffer 3] .
Tot slot geldt voor het valse paspoort dat de experts van de Koninklijke Marechaussee een erg mager onderzoek hebben verricht, waaruit zij concluderen dat het verdachte is die op de foto op het paspoort staat. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring, mede omdat verdachte ontkent dat hij degene is op de foto en het net zo goed iemand anders kan zijn. Het paspoort is van iemand anders en hij wist niet dat het een vals paspoort betrof.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 6 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 6 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat haar portemonnee uit haar handtas is weggenomen. Zij heeft een signalement doorgegeven van de dader en zegt tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten dat het één van de jongens betreft die ongeveer 50 meter verderop staat, aangezien één van hen dezelfde kleding draagt als de dader, namelijk een broek met een witte band op de zijkanten. De jongens zijn staande gehouden en later aangehouden. Verdachte behoorde echter niet tot dit groepje en aldus is verdachte niet door de aangeefster herkend. Ook wanneer de stills van de lift aan haar worden getoond, vindt geen herkenning van verdachte plaats, maar wijst zij een ander aan.
De rechtbank constateert dat de aangeefster dus een ander signalement heeft doorgegeven van degene die haar portemonnee zou hebben gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee onvoldoende duidelijk geworden dat verdachte desondanks degene is geweest die in de kamer van [slachtoffer 3] is geweest en haar portemonnee heeft weggenomen. Dat zich DNA van verdachte in haar handtas bevond, wordt door verdachte niet ontkend, aangezien hij verklaard heeft dat hij wel in de handtas heeft gegraaid, maar dat hij niets heeft aangetroffen. Al met al bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring voor dit feit te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht feit 1 (de diefstal met geweld van [slachtoffer 1] ) bewezen. [slachtoffer 1] heeft kort na het incident een verklaring afgelegd tegenover de politie, waaruit blijkt dat zij in het Mercure hotel in Amsterdam verbleef, dat een man naar haar kamer kwam en dat haar telefoon door deze man is meegenomen, onder bedreiging van een vuurwapen. Hij heeft het vuurwapen doorgeladen en haar patronen laten zien. Er heeft vervolgens een worsteling plaatsgevonden, waarbij het wapen af is gegaan. Tegen een hotelmedewerker genaamd [naam medewerker] heeft [slachtoffer 1] , die op dat moment erg overstuur was, ook direct gezegd dat haar telefoon is weggenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij naar de hotelkamer van [slachtoffer 1] is gegaan met het oogmerk om haar geld afhandig te maken. Hij zou hier door iemand anders naartoe zijn gereden en moest de klus uitvoeren om zijn schulden af te betalen. Hij heeft verklaard dat hij een vuurwapen bij zich had en dat er een worsteling is geweest, maar dat hij na de worsteling is vertrokken zonder iets mee te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Zij heeft dit direct tegen een medewerker van het hotel gezegd en ook tegen de politie. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt niet aannemelijk, mede omdat hij ten aanzien van elk feit heeft verklaard dat hij niets heeft weggenomen en hieronder, bij de bespreking van feit 2, naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat hij wel degelijk iets heeft meegenomen. Dit doet afbreuk aan zijn geloofwaardigheid, terwijl [slachtoffer 1] een consistente verklaring heeft afgelegd.
4.3.3
Het oordeel over het onder feit 2 tenlastegelegde
Dit feit betreft de diefstal van een telefoon en 800 euro van de aangeefster [benadeelde partij 1] , die werkzaam was als prostituee en een afspraak had gemaakt met een man in het Van Der Valk hotel in Amsterdam Zuid. Op de tijd van de afspraak kwam er inderdaad een man naar haar kamer. Deze man pakte echter al snel een vuurwapen, dat hij doorlaadde en op [benadeelde partij 1] richtte. Vervolgens heeft de man haar telefoon gepakt en even later ook haar tas, waarin onder andere briefgeld van [benadeelde partij 1] zat. Er heeft een worsteling plaatsgevonden, waarbij de briefjes geld door de hotelgang vlogen. De man is vervolgens vertrokken, waarbij hij haar telefoon en 800 euro aan briefgeld heeft meegenomen, aldus de verklaring van aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wederom naar de hotelkamer is gebracht door een ander en dat hij een afspraak had met [benadeelde partij 1] . Het was zijn bedoeling om haar geld afhandig te maken. Hij heeft een nepvuurwapen gepakt en er is een worsteling ontstaan. Verdachte is echter vertrokken zonder iets te hebben meegenomen, behalve één gescheurd briefje van 50 euro.
Op camerabeelden van het hotel is het incident te zien. De beelden komen overeen met de beschrijving die [benadeelde partij 1] over de gebeurtenissen geeft. Onder meer is te zien dat verdachte meerdere keren iets opraapt van de grond. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte meer dan alleen één gescheurd briefje van 50 euro heeft meegenomen. Zij is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte op dit punt niet aannemelijk is en dat de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1] moet worden gevolgd. De rechtbank kan alleen niet vaststellen hoeveel geld er is gestolen en acht daarom bewezen dat verdachte een telefoon en een geldbedrag van [benadeelde partij 1] heeft weggenomen en dat daarbij een vuurwapen is gebruikt om mee te dreigen.
4.3.4
Het oordeel over het onder feit 3 tenlastegelegde
Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] blijkt dat zij zich op 24 mei 2022 in de woning aan de [adres woning] bevond. Toen er rond 16.00 uur werd aangebeld, deed aangeefster de deur open. Er stond een man met een handpistool in zijn hand, dat hij op [benadeelde partij 2] richtte. [benadeelde partij 2] wilde de deur sluiten, maar de man deed zijn voet tussen de deur. [benadeelde partij 2] riep vervolgens haar vriendin [naam vriendin] om te helpen. Uiteindelijk heeft [benadeelde partij 2] de voet van de man uit de deuropening geschopt en heeft zij de deur gesloten. Ook [naam vriendin] heeft verklaard dat zij het vuurwapen heeft gezien.
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit verklaard dat hij wederom naar het juiste adres was gebracht door een ander en dat hij met behulp van een vuurwapen geld zou proberen weg te nemen. Er is echter niks gebeurd, behalve dat hij het vuurwapen in zijn hand had toen de deur werd geopend en dat de deur daarna meteen werd dichtgedaan. Hij heeft het vuurwapen niet op [benadeelde partij 2] gericht.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande gang van zaken een bedreiging oplevert. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte het pistool op haar richtte en [naam vriendin] heeft verklaard dat zij het vuurwapen heeft gezien. Gelet op de werkwijze van verdachte bij de andere feiten en zijn duidelijke doel om via bedreiging prostituees geld afhandig te maken, vindt de rechtbank de verklaring van [benadeelde partij 2] geloofwaardig en deze wordt ondersteund door de verklaring van [naam vriendin] . De rechtbank acht bewezen dat verdachte het wapen gericht heeft. Het feit zal dan ook bewezen worden verklaard.
4.3.5
Het oordeel over het onder de feiten 4 en 5 tenlastegelegde
Deze feiten hebben betrekking op het incident aan de [adres 2] . De aangeefster ten aanzien van feit 4, [benadeelde partij 3] , is op 4 juli 2022 iets na 03.00 uur aangetroffen onderaan de flat waar zij verbleef. Uit haar verklaring en latere aangifte blijkt dat zij uit het raam was gesprongen. Rond 03.00 uur kwam er een man bij haar, waarvan eerder duidelijk was geworden dat ze die moest behandelen. De man pakte echter een vuurwapen en laadde dit door. Op een gegeven moment richtte hij het wapen op haar. [benadeelde partij 3] dacht dat de man haar dood wilde schieten en ze werd zo bang dat ze uit het raam sprong, met diverse ernstige breuken in haar lichaam tot gevolg. De man heeft het vuurwapen ook op haar vriendinnen gericht.
[slachtoffer 2] , de aangeefster ten aanzien van feit 5, heeft verklaard dat ze de man met het pistool ongeveer twee seconden heeft gezien, nadat ze haar vriendin [benadeelde partij 3] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 3] ) hoorde schreeuwen. Hij heeft het wapen ook op [slachtoffer 2] gericht. Ook heeft zij verdachte herkend op stills van de camera in de lift in het flatgebouw.
Verdachte heeft verklaard dat hij wederom door dezelfde persoon als in de andere gevallen naar de plaats delict is gebracht, met het oogmerk om geld weg te nemen. Hij had een nepvuurwapen bij zich en heeft één vrouw gezien. Hij heeft het nepvuurwapen niet op haar gericht en ook heeft hij niet de intentie gehad om haar iets aan te doen.
De verklaringen van [benadeelde partij 3] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar, hetgeen de rechtbank tot de conclusie brengt dat verdachte het vuurwapen op zowel [benadeelde partij 3] als [slachtoffer 2] heeft gericht. Dit maakt dat zij de feiten 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen acht. Ten aanzien van feit 4 geldt dat voor de primair ten laste gelegde poging tot diefstal. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat verdachte de intentie had om een diefstal onder bedreiging van geweld te plegen, dat blijkt immers uit zijn verklaring die hij ter terechtzitting heeft afgelegd. Door een (nep)vuurwapen te tonen en op [benadeelde partij 3] te richten, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een begin van de uitvoering van diefstal onder bedreiging met geweld.
Ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel geldt het volgende. [benadeelde partij 3] heeft vele ingrijpende breuken opgelopen als gevolg van de sprong uit het raam van haar woning op de vierde verdieping. Uiteindelijk moest zelfs haar onderbeen worden geamputeerd. Vanwege de aard van het letsel en de omstandigheid dat volledig herstel uitgesloten is, kan dit zonder meer worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Dat is door de verdediging ook niet betwist. Wel heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het letsel niet aan verdachte kan worden toegerekend, omdat verdachte hier geen opzet op had en ook niet had voorzien dat [benadeelde partij 3] uit het raam zou springen.
De rechtbank stelt vast dat het bij de vraag of het zwaar lichamelijk letsel aan verdachte kan worden toegerekend, niet relevant is of verdachte hier opzet op had. Opzet op dit letsel wordt hem namelijk niet verweten. Verder is in de eerste plaats van belang dat [benadeelde partij 3] niet uit het raam was gesprongen als verdachte haar niet met een vuurwapen had bedreigd. In beginsel was verdachte er dus de oorzaak van dat zij uit het raam sprong. Evenwel kan de keten van causaliteit worden doorbroken wanneer sprake is van een zodanig buitensporige reactie van [benadeelde partij 3] , dat die reactie en de daarmee gepaard gaande gevolgen niet langer redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend. Van een dergelijk buitensporige reactie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Hoewel [benadeelde partij 3] mogelijk anders had kunnen handelen en zich achteraf heeft afgevraagd of het wel de juiste beslissing was om uit het raam te springen, constateert de rechtbank dat haar gedraging een reactie was op een zeer afschrikwekkende situatie, die plaatsvond in een kleine ruimte, haar slaapkamer, waarbij zij redelijkerwijs de vrees kon hebben dat zij de confrontatie met verdachte niet zou overleven. In een dergelijke situatie wordt de keten van causaliteit niet doorbroken en kan het zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
Samenvattend acht de rechtbank de feiten 4 primair en 5 bewezen.
4.3.6
Het oordeel over het onder feit 7 tenlastegelegde
De rechtbank acht het voorhanden hebben van het valse paspoort ook bewezen. Door experts van de Koninklijke Marechaussee is vastgesteld dat het een vals paspoort betreft en dat de foto op het paspoort van verdachte is. Daarnaast geldt dat het paspoort in de jaszak van verdachte is gevonden, hetgeen er niet op duidt dat verdachte het enkel in bewaring had voor een vriend, zoals hij heeft verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 26 mei 2022 te Amsterdam een mobiele telefoon (merk Apple, Iphone 11), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door;
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en
- de patronen in dat vuurwapen te laten zien aan die [slachtoffer 1] en het vuurwapen door te laden en
- eenmaal met dat vuurwapen een schot te lossen in de hotelkamer van die [slachtoffer 1] en
- te worstelen met die [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2:
op 23 juni 2022 te Amsterdam, een mobiele telefoon (merk Apple, Iphone XR) en een geldbedrag, die aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door;
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde partij 1] te richten en
- het vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en
- tegen die [benadeelde partij 1] te schreeuwen; ''Waar is het geld!?'' en
- te worstelen met die [benadeelde partij 1] .
Ten aanzien van feit 3:
op 24 mei 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen op die [benadeelde partij 2] te richten.
Ten aanzien van feit 4:
op 4 juli 2022 te Voorschoten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen, die aan [benadeelde partij 3] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te
doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, met dat
opzet, een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde partij 3] heeft gericht en dat vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft doorgeladen en die [benadeelde partij 3] heeft gemaand stil te zijn, waardoor die [benadeelde partij 3] in een dusdanige psychische toestand is geraakt en/of dusdanig bang is geworden dat die [benadeelde partij 3] uit een raam op de vierde verdieping is gesprongen, waardoor die [benadeelde partij 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten
- uitgebreide breuken van het heiligbeen, bekken, schaambeen, heupkom, linkerbovenarm en rechterenkel/hielbeenbreuk en
- inwendige fixatie van breuken aan het bekken, heiligbeen, linkerbovenarm, rechtervoet en heupkom en
- onderbeenamputatie rechts,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Ten aanzien van feit 5:
op 4 juli 2022 te Voorschoten, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] te richten.
Ten aanzien van feit 7:
op 5 juli 2022 te Amsterdam een reisdocument als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Chinees paspoort, documentnummer [nummer] , ten name van [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals was, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder de feiten 1 tot en met 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Door zijn gokverslaving heeft hij veel schulden opgebouwd bij zogeheten loan sharks, die hem onder druk hebben gezet om via deze wijze geld bij elkaar te verzamelen om zijn schulden af te lossen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gevallen van diefstal onder bedreiging met geweld en één poging daartoe. Ook heeft hij twee keer een bedreiging gepleegd en heeft hij een vals identiteitsbewijs voorhanden gehad. De bedreigingen, de diefstallen en de poging daartoe zijn telkens gepleegd met behulp van een (nep)vuurwapen en de slachtoffers dachten telkens dat zij in levensgevaar verkeerden. Verdachte heeft het veiligheidsgevoel van alle slachtoffers in zeer ernstige mate aangetast. Het letsel dat [benadeelde partij 3] heeft opgelopen heeft haar leven voor altijd bepaald. Haar vordering om schadevergoeding en de foto’s die zij heeft bijgevoegd laten daar geen misverstand over bestaan. Sommige slachtoffers zijn in hun woning overvallen, terwijl de eigen woning bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte is zeer gestructureerd te werk gegaan en de rechtbank neemt het hem zeer kwalijk dat hij het kennelijk gemunt had op kwetsbare slachtoffers, aangezien in elk geval een deel van hen werkzaam was als prostituee. De woorden van [benadeelde partij 1] gericht aan verdachte ter zitting zijn treffend. Zij gaf aan dat zij een man met problemen zag zitten, maar niet begreep waarom hij zich dan ook nog richt op mensen die het zelf ook heel moeilijk hebben. Feiten als de onderhavige zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, maar ook in het bijzonder bij prostituees. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan en beschouwt dit als omstandigheden die in zijn nadeel werken bij de strafoplegging. Verdachte heeft spijt betuigd op zitting, maar alleen richting [benadeelde partij 3] en alleen toen hem werd gevraagd naar de aanwezigheid van gevoelens van berouw. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte beseft wat hij de slachtoffers psychisch heeft aangedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Deze hebben voornamelijk betrekking op de Opiumwet. Desondanks liep verdachte in een proeftijd en heeft dit hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychologisch pro justitia rapport van 27 oktober 2022, opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert dat sprake is van een lichte stoornis in cocaïnegebruik, een gokstoornis die in langdurige remissie is en antisociaal gedrag. De stoornissen hebben zijn gedragskeuzes echter niet beïnvloed en de psycholoog adviseert dan ook om eventueel bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 25 oktober 2022, opgemaakt door L. Scheffers.
De rechtbank is van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om de duur hiervan te bepalen, neemt de rechtbank het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een overval op een woning als uitgangspunt. Dit is een gevangenisstraf van drie jaar. Hoewel niet elk feit gelijk kan worden gesteld met een woningoverval, betreft het wel vijf situaties waarin met een (nep)vuurwapen is gedreigd. Hierboven zijn ook een aantal andere strafverhogende factoren genoemd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
G6208273 (geldbedrag 115 euro);
G6208072 (101,9 gram hennep);
G6203100 (1 fles).
Ten aanzien van de hennep geldt dat dit een middel is dat staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. De rechtbank zal de hennep op grond van artikel 13a van de Opiumwet onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank zal bepalen dat de 115 euro en de fles zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.

10.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

10.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Ten aanzien van feit 2 vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een bedrag van € 937,00 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de materiële schade worden er twee schadeposten opgegeven, namelijk de gestolen Iphone en de gestolen 800 euro. De benadeelde partij heeft opgezocht wat de huidige waarde van een Iphone XR is. Dit betreft een bedrag van 137 euro. De rechtbank acht dit voldoende onderbouwd en vergoeding van deze schade komt de rechtbank redelijk voor. Dat geldt echter niet voor de € 800,00 die van [benadeelde partij 1] zou zijn gestolen. Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte briefjes van de grond heeft geraapt en een geldbedrag heeft gestolen, kan zij de hoogte van dit geldbedrag niet vaststellen en heeft zij dit dan ook uit de bewezenverklaring weggestreept. Dat deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding begrijpt de rechtbank de vordering aldus dat sprake is van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van een aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1]
De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste geval sprake is. [benadeelde partij 1] is onder bedreiging van een vuurwapen, in een kwetsbare situatie in een kamer in een hotel beroofd van haar telefoon en geld. Zij heeft geprobeerd verdachte te overmeesteren, maar realiseerde zich op een gegeven moment dat het haar leven niet waard was om dit te blijven proberen. Onder dergelijke omstandigheden liggen nadelige gevolgen voor de hand en heeft de benadeelde partij recht op een billijke vergoeding. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en acht een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade toewijsbaar.
Samenvattend zal de rechtbank dus een bedrag van € 1.137,00 toewijzen, bestaande uit
€ 137,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
10.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 10.1 is overwogen, heeft ook de benadeelde partij [benadeelde partij 2] recht op een immateriële schadevergoeding wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Het gevorderde bedrag van 500 euro zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
10.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een bedrag van € 105.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 50.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schadevergoeding heeft voornamelijk betrekking op de toekomstige schade die nog bij [benadeelde partij 3] zal ontstaan als gevolg van haar geamputeerde onderbeen. Hiervoor is overwogen dat ook het zwaar lichamelijk letsel dat [benadeelde partij 3] heeft opgelopen aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent ook dat zij in beginsel ontvankelijk is in haar vordering voor wat betreft de materiële schadevergoeding.
Het is duidelijk dat [benadeelde partij 3] altijd met protheses zal moeten blijven functioneren, hetgeen zonder meer tot een grote hoeveelheid materiële schade leidt. De exacte omvang daarvan is niet op voorhand vast te stellen, te meer omdat de prijzen voor protheses en liners in andere delen van de wereld hoger liggen dan in Nederland. In Venezuela bedragen de kosten voor een prothese ongeveer 7.000 euro.
Wanneer de rechtbank ervan uitgaat dat de benadeelde partij nog 60 jaar zal leven en er gemiddeld elke drie jaar een nieuwe prothese moet komen, komt dat neer op in totaal 20 protheses. Bij een bedrag van € 7.000 per prothese levert dit over een periode van 60 jaar een schadebedrag van € 140.000,00 op. Dit is al aanmerkelijk hoger dan de € 105.000,00 die gevorderd is, waarbij slechts wordt uitgegaan van één prothese. Wanneer sprake is van meerdere protheses, zoals een speciale sportprothese, zal het schadebedrag vermoedelijk nog hoger worden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook redelijk en in zijn geheel toewijsbaar.
Ook de immateriële schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar, gelet op de aard van het letsel van [benadeelde partij 3] en de zeer grote gevolgen die haar letsel voor haar dagelijks functioneren hebben gehad en nog zullen hebben. De vordering zal dan ook in haar geheel worden toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van € 105.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 50.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

11.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 9 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/122591-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 juli 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 231, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder feit 6 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2
Telkens: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Ten aanzien van feit 3, feit 5:
Telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 4:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 7:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
G6208072 (101,9 gram hennep)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
G6208273 (geldbedrag 115 euro)
G6203100 (1 fles)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van
€ 105.000 (honderdvijfduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 50.000 (vijftigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat
€ 155.000,00 (honderdvijfenvijftigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één jaar. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 7 juli 2021, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1955