ECLI:NL:RBAMS:2023:2658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/5140 & 22/5141
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de vraag naar laden en lossen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2023, met zaaknummers 22/5140 en 22/5141, is de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan de orde. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde N.G.A. Voorbach, heeft beroep aangetekend tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die op 7 oktober 2022 zijn bezwaren ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de beroepen behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich bezighield met laden en lossen. Eiser had op twee verschillende locaties geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen en stelde dat hij bezig was met het bezorgen van een pakket. Hij overhandigde een rittenadministratie ter onderbouwing van zijn stelling.

De rechtbank legt uit dat volgens vaste rechtspraak het onmiddellijk laden of lossen van zaken niet als parkeren wordt beschouwd. De bewijslast ligt bij degene die zich op deze uitzondering beroept. De rechtbank concludeert dat de rittenadministratie niet voldoende bewijs levert voor de stelling van eiser. De overgelegde scanfoto's tonen geen laad- en losactiviteiten en de rittenadministratie wijst erop dat eiser ook een televisie moest installeren, wat niet onder de uitzondering van laden en lossen valt. Daarom zijn de beroepen ongegrond verklaard en krijgt eiser geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5140 & 22/5141

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

16 maart 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit Utrecht, eiser

(gemachtigde: N.G.A Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: C.D.H. Helder).

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen de bestreden besluiten van 7 oktober 2022 op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van 7 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op [datum] om [tijdstip 1] uur geparkeerd op de [straat 1] ter hoogte van nummer [nummer 1] en om [tijdstip 2] uur op de [straat 2] ter hoogte van nummer [nummer 2] , zonder daarvoor parkeerbelasting te betalen.
3. Eiser stelt dat er sprake was van laden en lossen. Eiser was bezig met bezorgen en heeft zijn auto geparkeerd om andere weggebruikers niet te hinderen. Eiser legt ter onderbouwing hiervan zijn rittenadministratie over. Hieruit kan volgens eiser worden afgeleid dat hij aan het laden en lossen was.
4. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat het onmiddellijk laden of lossen van zaken geen parkeren in de zin van de Verordening [2] is. Onder onmiddellijk laden of lossen wordt verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. De bewijslast dat sprake was van ‘onmiddellijk laden en lossen’ rust op degene die zich op deze uitzondering beroept.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van laden en lossen. Uit de scanfoto’s welke door de heffingsambtenaar zijn overgelegd zijn geen personen die in of naast het voertuig staan te zien en is ook niet te zien dat de lichten van de auto nog aan stonden. Op deze scanfoto’s kunnen dus geen laad- en losactiviteiten waargenomen worden. Met betrekking tot het parkeren op de [straat 1] blijkt uit de rittenadministratie niet dat eiser daar een pakket moest bezorgen. Ten aanzien van de [straat 2] is wel in de rittenadministratie opgenomen dat eiser daar een pakket moest bezorgen. Uit dezelfde rittenadministratie volgt echter ook dat eiser het pakket, bestaande uit een televisie, moest installeren en ophangen. Hieruit lijkt te volgen dat eiser dus niet uitsluitend losactiviteiten heeft uitgevoerd, maar ook de televisie heeft opgehangen en geïnstalleerd. Nu eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van onmiddellijk en uitsluitend laden en lossen, is er sprake van parkeren en heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen dus terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.
2.Voluit: Verordening Parkeerbelasting 2022