ECLI:NL:RBAMS:2023:2661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/326181-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door middel van inklimming en opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs met vrijspraak voor vuurwapenbezit

Op 11 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging door middel van inklimming en het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van waardevolle goederen uit een woning, waaronder een vuurwapen, en het bezit van 74,94 gram hasj. Tijdens de zitting op 28 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, de vordering ingediend en de verdachte heeft verklaard dat hij samen met een mededader de woning is binnengekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van inklimming, maar heeft hem vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij beschikkingsmacht over het wapen had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd in verband met reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/326181-22
Parketnummers vorderingen: 16/080191-22, 96/192250-19 en 16/103403-20
Datum uitspraak: 11 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven op het postadres [postadres verdachte] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. een diefstal in vereniging van een testament, € 1.500,- aan contant geld, sieraden, vuurwapen, munitie, telefoons, Visa creditcard, sleutel, computers, fotocamera, Poolse ID kaart, Poolse Visa kaart, ING creditkaart, Cubaanse portemonnee met Pools geld (ZL. 2000), postzegel- en muntverzameling en vuurwapenholster, door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2. het opzettelijk aanwezig hebben van 74,94 gram hasj; en
3. het in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie III.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De diefstal door middel van inklimming (feit 1) kan worden bewezen op basis van de aangifte, het forensisch onderzoek en het DNA onderzoek. Hieruit volgt dat verdachte door het bovenlicht naar binnen is gekomen. Verdachte heeft vervolgens de kluis opengemaakt, het wapen gepakt en de overige ten laste gelegde goederen meegenomen. Hierna is hij via het raam in de woonkamer naar buiten gegaan. Op basis van het voorgaande kan ook het voorhanden hebben van het vuurwapen worden bewezen (feit 3).
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 maart 2023 een verklaring afgelegd, inhoudende dat een persoon genaamd “ [naam 1] ” de sleutel van de woning had, dat verdachte die “ [naam 1] ” zou helpen met sjouwen en dat verdachte twee laptops, sieraden en een lege holster heeft meegenomen. Deze verklaring is ongeloofwaardig, niet te verifiëren en onvoldoende aannemelijk geworden gelet op de inhoud van het dossier. Indien de rechtbank uit gaat van deze verklaring dan is er in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op de diefstal in vereniging.
Daarnaast kan het opzettelijk aanwezig hebben van 74,8 gram hasj (feit 2) worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van de insluitingsfouillering en het laboratoriumrapport.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte voor de diefstal in vereniging (feit 1) moet worden vrijgesproken voor de onderdelen braak, verbreking en inklimming. Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken voor het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 3).
Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij met zijn mededader naar de woning is gegaan en dat ze via de voordeur binnen zijn gekomen, omdat zijn mededader de sleutel had. Hieruit volgt dat er geen sprake is geweest van braak, verbreking of inklimming. Deze verklaring is ook aannemelijk, omdat er geen braakschade aan de buitenkant van de woning is aangetroffen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de kluizen in de woning waren geopend met een sleutel, die in de woning was weggestopt. Dat veronderstelt voorkennis. Aangeefster heeft zelf ook van meet af aan vermoed dat het een
inside jobwas. Verdachte is echter geen bekende van aangeefster. Dit alles wijst er op dat er een tweede persoon bij betrokken is geweest, zoals verdachte heeft verklaard. Aannemelijk is ook dat deze mededader het vuurwapen uit de kluis heeft meegenomen. Uit het dossier blijkt immers dat anderen dan verdachte, namelijk familieleden van aangever, interesse hadden in het vuurwapen. Het vuurwapen is bovendien ook niet bij verdachte aangetroffen. Dit betekent dat verdachte geen beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad en er dus niet kan worden gesproken van het voorhanden hebben van het vuurwapen. Ook kan het medeplegen van het wapenbezit niet worden bewezen, omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op het voorhanden hebben van het vuurwapen.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over het opzettelijk aanwezig hebben van hasj (feit 2).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel over het opzettelijk aanwezig hebben van hasj (feit 2)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 74,8 gram hasj (feit 2).
Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2023 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022150485-34 van 7 februari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 121-123.
3.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 1185N22 van 25 januari 2023, opgemaakt door drs. [naam deskundige] , doorgenummerde pag. 124.
3.3.2.
Het oordeel over het overige ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van inklimming (feit 1). Van het (samen met een ander) voorhanden hebben van een vuurwapen wordt verdachte vrijgesproken (feit 3).
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 18 juli 2022 krijgen verbalisanten melding van een woninginbraak op het adres [adres] . Ter plaatse spreken zij met de buurvrouw van de bewoners, mevrouw [naam 2] . Zij is degene die de melding heeft gedaan. Zij laat weten dat haar buren met vakantie zijn en dat zij in hun afwezigheid de planten verzorgd. Toen zij op 16 juli 2022 de planten water had gegeven, was er nog niets aan de hand. Op 18 juli 2022 zag zij echter dat het raampje in de woonkamer openstond en dat er spullen op de grond lagen. Daarop heeft zij de politie gebeld. [2]
Mevrouw [naam 2] laat weten dat één van de bovenlichten in de hal en het raam in de woonkamer openstaan, terwijl deze dicht hoorden te zijn. [3]
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning, bemerken verbalisanten dat het betreffende bovenlicht door twee raamvalijzers beperkt open kan, maar dat deze raamvalijzers naar buiten kunnen worden geduwd, waardoor het bovenlicht verder kan worden geopend. Op de omlijsting van het bovenlicht treffen zij drie vettige verstoringen aan, lijkend op vingers. Op de dorpel van het raam in de woonkamer zien zij een schoenzoolspoor, en aan de binnenzijde van dat raam, in de omlijsting en het kozijn, beschadigingen. [4]
De bewoonster, mevrouw [slachtoffer] , heeft bij terugkomst van haar vakantie aangifte gedaan van de inbraak. Zij heeft daarbij laten weten welke goederen er uit haar woning zijn gestolen. Eén van die goederen betrof het vuurwapen van haar vriend, meneer [naam vriend slachtoffer] . Dit vuurwapen lag in een kluis in de slaapkamer. [5]
De betreffende kluis stond open toen verbalisanten – na de inbraakmelding – de woning betraden. De sleutel zat nog in de kluisdeur. Op deze sleutel is DNA van verdachte gevonden. [6]
De woning van verdachte is daarop doorzocht. In zijn slaapkamer is een vuurwapenholster aangetroffen. [7] Deze bleek toe te behoren aan meneer [naam vriend slachtoffer] , en eveneens te zijn weggenomen uit de woning. [8]
Verdachte heeft ter zitting van 28 maart 2023 verklaard dat hij samen met een persoon genaamd “ [naam 1] ” in de woning is geweest. “ [naam 1] ” zei dat verdachte waardevolle spullen mocht meenemen. In de woning heeft verdachte de sleutel van de kluis gevonden. Verdachte heeft de kluis geopend en daarin lag een wapen. Verdachte schrok hiervan. Hij heeft toen “ [naam 1] ” erbij geroepen. “ [naam 1] ” heeft het wapen uit de kluis gepakt. Verdachte besloot hierna te vertrekken en is met de door hem buitgemaakte laptop, sieraden en vuurwapenholster de woning verlaten via het raam in de woonkamer. [9]
Diefstal in vereniging door middel van inklimming (feit 1)
De rechtbank vindt, gelet op het forensisch onderzoek, aannemelijk dat verdachte en zijn mededader via het bovenlicht (zijraampje) naar binnen zijn gekomen en dat zij de woning via het raam in de woonkamer hebben verlaten. Dit raam is geforceerd en daarbij is braakschade aan de binnenkant van het raam ontstaan.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van braak, verbreking of inklimming, omdat “ [naam 1] ” de sleutel van de voordeur had en hij en verdachte via die deur naar binnen zijn gegaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu zij dit gedeelte van de verklaring van verdachte niet geloofwaardig vindt, namelijk dat hij en zijn mededader met een sleutel via de voordeur binnen zijn gekomen, terwijl verdachte vervolgens via een raam in de woonkamer de woning weer verlaat.
Gelet op het voorgaande, en de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal door middel van inklimming.
De rechtbank vindt niet bewezen dat sprake is geweest van diefstal door middel van braak of verbreking. Niet is immers gebleken dat verdachte en/of zijn mededader door middel van braak of verbreking zich de toegang tot de woning hebben verschaft. Braak en verbreking veronderstellen het toebrengen van schade om de woning binnen te komen, terwijl uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er enkel schade is toegebracht om de woning te verlaten.
Het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een persoon genaamd “ [naam 1] ”. Verdachte en “ [naam 1] ” zijn samen naar de woning gegaan, hebben in de woning naar goederen gezocht en allebei goederen weggenomen.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 3)
De rechtbank vindt niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd.
De rechtbank vindt niet dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Daarvoor moet verdachte niet alleen van de aanwezigheid van het wapen hebben geweten, maar daarover ook hebben kunnen beschikken (ECLI:NL:HR:2020:504 en ECLI:NL:HR:2010:BN7725). Verdachte heeft verklaard dat hij de kluis heeft geopend, het wapen zag liggen en dat “ [naam 1] ” vervolgens het wapen uit de kluis heeft gepakt en deze heeft meegenomen. Hoewel de rechtbank op basis van het voorgaande de bewustheid kan vaststellen, blijkt daaruit niet dat verdachte ook beschikkingsmacht heeft gehad. Verdachte kan ook niet als medepleger van het voorhanden hebben van het vuurwapen worden aangemerkt nu het dossier geen aanknopingspunten biedt voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en “ [naam 1] ” op dit punt. Verdachte wordt van het tenlastegelegde medeplegen dan ook vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 16 juli 2022 tot en met 18 juli 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de Karnstraat 1 heeft weggenomen
- een testament op naam van [naam vriend slachtoffer] en
- een contant geldbedrag van 1.500 euro en
- 4 gouden ringen en
- 2 gouden kettingen en
- 4 paar gouden oorbellen en
- een vuurwapen en munitie en
- telefoons (Samsung en/of Huawei) en
- een Visa creditcard en
- een sleutel van de keukendeur en
- twee computers van het merk HP en twee computers van het merk Asus en
- een Olympus fotocamera en
- een Poolse ID kaart en
- een Poolse Visa kaart en
- een ING creditkaart en
- een Cubaanse portemonnee met Pools geld (ZL. 2000) en
- postzegel- en muntverzameling en
- een vuurwapenholster,
dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer] en/of [naam vriend slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming;
2.
op 14 december 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 74,8 gram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd. In de strafeis is de ernst van de feiten, recidive voor vermogensdelicten en wapenbezit en het reclasseringsrapport meegewogen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die gerechten onderling hebben vastgesteld. Er moet worden aangesloten bij categorie d “insluiping woning”, omdat er geen sprake van braak, verbreking of inklimming is geweest. Daarnaast moet worden meegewogen dat verdachte een first offender is. Verder blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte zijn leven positief heeft verbeterd. Gelet op het voorgaande is passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dat doet.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte ingebroken in een woning. Woninginbraak is een vervelend feit, wat niet alleen overlast voor de bewoners tot gevolg heeft, maar ook gevoelens van angst opwekt. Na een inbraak voelen bewoners zich in hun eigen huis vaak niet meer veilig. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de bewoners. Zij hebben laten weten dat zij door de inbraak erg bang zijn geworden, niet kunnen slapen en overwegen om te verhuizen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte bijna 75 gram hasj in zijn bezit gehad.
Om te bevorderen dat door alle rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn er oriëntatiepunten opgesteld (LOVS). De rechtbank heeft gekeken naar deze oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten gaan voor een woninginbraak uit van een gevangenisstraf van drie maanden. In geval van recidive gaan zij uit van vijf maanden. Hoewel uit het strafblad van verdachte lijkt te volgen dat hij eerder (in de zaak met parketnummer 16/083657-21) is veroordeeld voor een woninginbraak, is op de zitting van 28 maart 2023 gebleken dat dit niet klopt en dat verdachte in deze zaak is veroordeeld voor een diefstal (van een Ring deurbel). De rechtbank gaat dus niet uit van recidive. Dat betekent dat zij uitgaat van drie maanden gevangenisstraf als uitgangspunt. De oriëntatiepunten noemen daarnaast nog omstandigheden die in een concreet geval reden kunnen zijn om in het nadeel van verdachte een hogere straf op te leggen, waaronder – zoals hier het geval – het samenwerkingsverband waarin de woninginbraak is gepleegd. De rechtbank legt daarom geen drie maanden gevangenisstraf op, maar vier maanden. Daarvan moet de tijd worden afgetrokken die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Nu verdachte 119 dagen in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij dus nog maar één dag in de gevangenis te zitten.
Dit betekent dat er geen ruimte is om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet daar echter wel het belang van in. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte worstelt met veel problemen, waaronder in de relatie met zijn ex-partner en hun gezamenlijke kinderen, maar ook kampt hij met PTSS en – zeer recent nog – een hardnekkige alcohol- en drugsverslaving. De reclassering ziet een positieve ontwikkeling en denkt dat verdachte op een punt in zijn leven is gekomen waarop hij intrinsiek is gemotiveerd om aan zichzelf te werken en een delictvrij bestaan op te bouwen. Zij zien daarmee aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht. Ook verdachte geeft aan dat hij de ingezette positieve ontwikkeling met hulp van de reclassering wil doorzetten, dat hij in behandeling wil voor de PTSS en dat hij hulp wil bij het herstellen van de relatie met zijn ex-partner ten behoeve van het contact met zijn kinderen.
Gelet hierop, zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen aan één van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen (onder parketnummer 16/080191-22), onder gelijktijdige verlenging van de bijbehorende proeftijd met één jaar. Dit zal hieronder verder uiteengezet worden.

8.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling inzake 96/192250-19

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 96/192250-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 januari 2020 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam. Hierbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de twee weken voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten.

9.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling inzake 16/103403-20

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/103403-20, betreffende het vonnis van 7 oktober 2020 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit vonnis niet onherroepelijk is. De rechtbank verklaart daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk in voornoemde vordering.

10.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling inzake 16/080191-22

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/080191-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 15 april 2022 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Hierbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
De rechtbank vindt het echter van belang dat aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd, zoals blijkt uit de strafmotivering (rubriek 7.3). Gelet op artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering acht de rechtbank dan ook termen aanwezig de proeftijd met één jaar te verlengen en de bijzondere voorwaarden aan te vullen met een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan bemiddeling ten behoeve van omgang met zijn kinderen.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen

Mevrouw [slachtoffer] en meneer [naam vriend slachtoffer] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderen respectievelijk bedragen van € 77.147 en € 30.000,-. Deze bedragen bestaan voor [slachtoffer] uit € 7.147 aan materiële schade, € 20.000,- aan immateriële schade en € 50.000,- aan affectieschade en voor [naam vriend slachtoffer] uit € 30.000 aan immateriële schade.
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De raadsman vindt dat de vorderingen moet worden afgewezen dan wel nietontvankelijk moet worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de door haar gevorderde materiële schade, omdat de posten onvoldoende zijn onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [slachtoffer] kan haar vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de door [slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Voor toewijzing van immateriële schade moet komen vast te staan dat [slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] zijn aangetast in hun persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 BW, aanhef en onder b. Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In dit geval is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat geen van de hierboven genoemde situaties zich voordoet. De rechtbank hecht eraan daarbij op te merken dat de gevoelens van angst en onveiligheid bij de benadeelde partijen invoelbaar zijn. Er zijn echter geen juridische gronden waarop de gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, voor zover deze ziet op immateriële schade.
Affectieschade[slachtoffer] vordert daarnaast zogenoemde affectieschade ten behoeve van [naam vriend slachtoffer] . Affectieschade betreft de pijn, het verdriet en het verlies aan levensvreugd ondervonden door een nabestaande van een overleden slachtoffer of een naaste van het slachtoffer met ernstig en blijvend letsel. Het betreft dan slachtoffers van geweldsdelicten. Daarvan is hier geen sprake en daarom komt de benadeelde partij niet voor affectieschade in aanmerking. De rechtbank wijst deze post af.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

13.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 27 januari 2020 (96/192250-19), namelijk
2 (twee) weken gevangenisstraf.
Verklaartde officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 7 oktober 2020 (16/103403-20).
Verlengtde bij vonnis van 15 april 2022 (16/080191-22) bepaalde
proeftijd met 1 (één) jaar.
Vult de bijzondere voorwaarden als volgt aan:
- Veroordeelde meldt zich binnen 2 dagen na zijn invrijheidstelling bij Reclassering Inforsa Amsterdam op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde laat zich behandelen door Jellinek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Er is sprake van betrokkenheid van SAVE bij de twee jongste kinderen van veroordeelde. Veroordeelde uit de hulpvraag om het contact te starten en tot afspraken hiertoe te kunnen komen met SAVE / ex-partner. Veroordeelde werkt hieraan mee.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaartde vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding van [slachtoffer]
nietontvankelijk.
Wijstde vordering tot affectieschade van [slachtoffer]
af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart[naam vriend slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2023.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9..