ECLI:NL:RBAMS:2023:2670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/329151-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vrijheidsberoving en poging zware mishandeling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van vrijheidsberoving van twee slachtoffers en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 15 december 2022 in Amsterdam [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door hem in een auto te duwen en hem te slaan en te schoppen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij de verdachte en zijn medeverdachten geweld hebben gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar wel een poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vastgesteld en de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/329151-22
Datum uitspraak: 11 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen door mr. M.G.C. Riet, advocaat van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , namens hen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] in Amsterdam op 15 december 2022;
2. het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 1] in Amsterdam op 15 december 2022. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging zware mishandeling en meer subsidiair als openlijke geweldpleging;
3. het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] in Maasdijk en/of Zuid-Beijerland in de periode van 15 december 2022 tot en met 16 december 2022.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen.
De vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] kan worden bewezen op basis van de aangifte, het procesverbaal van bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten en de letselverklaring (feit 1). Hieruit volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] tegen zijn wil met geweld in een auto hebben getrokken en in die auto hebben gehouden. De drie hebben hem meermalen hard tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt, waardoor hij de auto niet kon verlaten. De tie-wraps, die naast het bestuurdersportier van de auto zijn aangetroffen, met daarop het DNA van [medeverdachte 1] , bieden ondersteuning voor de aanname dat zij [slachtoffer 1] wilden ontvoeren.
Ook kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2). Door met drie man gelijktijdig fors op [slachtoffer 1] in te slaan en te schoppen, deels in een kleine afgesloten ruimte waar [slachtoffer 1] niet aan het geweld kon ontsnappen, hebben verdachten (al dan niet voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De ernst en de totaliteit van de verwondingen maakt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Daarnaast kan de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] worden bewezen (feit 3). [slachtoffer 2] is door meerdere mannen, onder dwang en vastgebonden, meegenomen in een auto naar een bed and breakfast (hierna: [accomodatie] ), waar [slachtoffer 2] vervolgens enkele uren is vastgehouden. Uit het dossier volgt dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven vierde persoon de daders zijn geweest. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn kort na deze vrijheidsberoving aangetroffen in de auto van [slachtoffer 2] , in de straat waar [slachtoffer 2] woont. De telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 2] bleken eerder die dag zendmasten te hebben aangestraald in de directe nabijheid van de [accomodatie] . Daarnaast is er DNA van [medeverdachte 2] op voorwerpen in de [accomodatie] aangetroffen en op de ducttape die om de benen van [slachtoffer 2] zat. Ook passen de signalementen bij het uiterlijk van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tot slot heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] die nacht naar Nederland was gekomen en dat de door hen gehuurde [accomodatie] op 30 à 40 minuten rijden van Amsterdam was. Daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte samen met de medeverdachten in de [accomodatie] in Zuid-Beijerland is geweest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3.
Niet kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd (feit 1). De verklaring van [slachtoffer 1] , te weten dat verdachte en de medeverdachten hem de auto in wilden krijgen, kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze verklaring niet door het dossier wordt ondersteund. Daarnaast is die verklaring, onbetrouwbaar, vaag en niet geloofwaardig. De verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moeten als uitgangspunt worden genomen. Daaruit volgt dat er een gevecht was, dat [slachtoffer 1] in de auto is gaan zitten en dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] juist uit die auto wilden krijgen. Dat is uit de hand gelopen. Gelet op het letsel dat daarbij bij [slachtoffer 1] is ontstaan, kan de zware mishandeling (feit 2) wel bewezen worden.
Ten aanzien van de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] (feit 3), geldt dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte een van de daders is geweest. Dat zijn telefoonnummer op enig moment een zendmast in Zuid-Beijerland heeft aangestraald, maakt nog niet dat hij iets met de vrijheidsberoving te maken heeft gehad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 1 en 3). Daarnaast is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2).
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Een [accomodatie] in Zuid-Beijerland krijgt op 14 december 2022 een verzoek om hun verblijf te verhuren. Uit de aanvraag volgt dat de huurder Franstalig is. Op 15 december 2022 omstreeks 12.15 uur arriveert een auto met daarin vier mannen. Eén van de mannen stapt uit. Hij laat aan één van de eigenaren in gebrekkig Engels weten dat hij voor de [accomodatie] komt. De man gaat de [accomodatie] in, komt na 5 minuten weer naar buiten en vertrekt in de auto waarmee hij is gekomen. [2]
Diezelfde dag omstreeks 14.45 uur heeft [slachtoffer 2] een afspraak in Maasdijk. [3] [slachtoffer 2] arriveert op het afgesproken adres en ziet verderop een auto staan. Er zitten twee mannen in de auto. Zij bevestigen dat [slachtoffer 2] bij hen moet zijn. Vervolgens stapt [slachtoffer 2] in de auto. Terwijl de bestuurder een tas uit de kofferbak pakt, komt er een man met een bivakmuts vanaf de linkerkant aanlopen. Ook vanaf de rechterkant komt een man aanlopen. De twee mannen zijn groot en hebben een donkere huidskleur, vermoedelijk zijn zij van [afkomst 1] afkomst. De mannen stappen in de auto. [slachtoffer 2] komt tussen hen in te zitten. Vervolgens is de bestuurder gaan rijden. De bijrijder doet twee paar tie-wraps, die in elkaar zitten als een handboei, om de polsen van [slachtoffer 2] . Ook doet hij ducttape om de polsen van [slachtoffer 2] . Eén van de mannen op de achterbank neemt dit over en maakt het af. Vervolgens krijgt [slachtoffer 2] een mondkapje over zijn ogen. Na 15 à 20 minuten rijden wordt [slachtoffer 2] uit de auto getrokken, kort waarna hij een woning binnenstapt. In de woning moet [slachtoffer 2] gaan zitten en wordt er ducttape om zijn benen gedaan. De mannen vragen om zijn adres. [4] [slachtoffer 2] typt zijn adres, te weten [adres] , in een telefoon van de daders. Drie van de vier mannen verlaten dan de [accomodatie] . Het gaat om de twee [afkomst 2] mannen die voorin de auto zaten en één van de [afkomst 1] mannen die naast hem in de auto zat. De andere [afkomst 1] man blijft achter bij [slachtoffer 2] . Nadat deze man in slaap is gevallen, verwijdert [slachtoffer 2] de ducttape van zijn benen. [5] Hij ontsnapt via de schuifpui. [6] De gijzeling duurt tot ongeveer 04.00 uur. [7] Op 16 december 2022 omstreeks 05.35 uur treft de bestuurder van een strooiwagen [slachtoffer 2] aan, lopend over een straat in Zuid-Beijerland. [slachtoffer 2] draagt geen jas, terwijl de temperatuur rond het vriespunt ligt, en heeft tie-wraps om zijn linker pols. [8] De bestuurder van de strooiwagen alarmeert de politie. [slachtoffer 2] laat de vervolgens ter plaatse verschenen verbalisanten weten dat zijn jas is gestolen alsook ook de auto van zijn moeder, een zwarte Audi [type] . [9]
De dag ervoor, 15 december 2023, in de avond, wordt [slachtoffer 1] bij een parkeerplaats achter de [locatie] aangesproken door de bestuurder van een zwarte Audi [type] , waarna hij door een tweede persoon wordt geslagen en de auto wordt ingeduwd. [10] [slachtoffer 1] wil uit de auto, maar wordt er steeds weer in geduwd door deze man. Deze man duwt de deur dicht, terwijl de scheenbenen van [slachtoffer 1] er nog tussen zitten. Er komt dan ook een derde man bij. In de auto krijgt [slachtoffer 1] een trap in zijn gezicht en voelt hij dat zijn gebit naar binnen gaat. [slachtoffer 1] is continue met de mannen aan het vechten om vrij te komen, maar het lukt de mannen om hem in de auto te houden. [slachtoffer 1] ligt op enig moment met zijn hoofd onder het dashboard en met zijn rug en benen omhoog. Op dat moment zitten alle drie de mannen in de auto en slaan en schoppen zij op hem in. [11]
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] een gebroken neus (os nasale fractuur), gebroken jukbeen (fractuur sinus maxillaris voorwand paranasaal rechts) en gebroken ribben heeft. Daarnaast staan twee tanden naar binnen (laterale luxatie 11 en 21). [12]
De politie doet vervolgens onderzoek naar de twee voorvallen.
De zwarte Audi [type] waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de [adres] op [plaats] zijn aangehouden, blijkt op naam te staan van de moeder van [slachtoffer 2] , die aan de politie laat weten dat haar auto in gebruik is bij haar zoon. [13]
Verder blijkt het telefoonnummer van [medeverdachte 2] op 11.29 uur en 12.11 uur gebruik te hebben gemaakt van een zendmast in Zuid-Beijerland en om 18.36 uur van een zendmast in Amsterdam. [14] Tussen 14.15 uur en 16.31 uur heeft het telefoonnummer gebruik gemaakt van zendmasten in Maasdijk, Klaaswaal en Heinenoord. [15] Het telefoonnummer van [verdachte] [16] heeft op 11.33 uur gebruik gemaakt van een zendmast in Zuid-Beijerland en tussen 18.34 uur en 18.41 uur van een zendmast in Amsterdam. [17]
Tot slot wordt het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen op een aansteker, opgerookte sigaret en waterfles in de [accomodatie] , [18] alsook op de ducttape die om de benen van [slachtoffer 2] had gezeten.
De wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . Door het gebruikte geweld was er feitelijk geen mogelijkheid voor [slachtoffer 1] om de auto te verlaten. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van de (gewelds)handelingen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kan het opzet van de verdachten op de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden bewezen.
[verdachte] heeft verklaard dat er een ruzie is ontstaan met [slachtoffer 1] , dat [slachtoffer 1] vrijwillig de auto in is gegaan en dat [verdachte] en de medeverdachten hem eruit wilden krijgen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, omdat deze geen steun vindt in het dossier. Daarentegen vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] , voor zoverre die ziet op de beschuldiging, betrouwbaar, omdat dit gedeelte van de verklaring op cruciale punten wordt ondersteund door het procesverbaal van de verbalisanten ter plaatse en de letselverklaring. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt verworpen.
Daarnaast kan het tenlastegelegde medeplegen worden bewezen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen wie welke handeling heeft gepleegd, maar nu de rollen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] inwisselbaar zijn, staat dat een bewezenverklaring niet in de weg.
Vrijspraak zware mishandeling, veroordeling poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2)
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel de aard van het letsel voldoende uit de letselverklaring naar voren komt, is er te weinig bekend over de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Daarom wordt [verdachte] vrijgesproken van (medeplegen) van zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank vindt wel bewezen dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] meermalen is geslagen en geschopt, met onder meer een gebroken neus, gebroken jukbeen en gebroken ribben tot gevolg. Ook staan er bij hem twee tanden naar binnen.
Ten aanzien van dit laatste letsel volgt uit het dossier dat dit is ontstaan door een trap tegen het gezicht. Uit de ernst van het letsel leidt de rechtbank af dat met kracht is getrapt. Hoewel de rechtbank niet tot de conclusie komt dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel als in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd, vindt de rechtbank dat een trap tegen het gezicht tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zweer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Bij een harde trap tegen het gezicht is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, bijvoorbeeld in de vorm van permanent oogletsel of een gecompliceerde kaakbreuk. De rechtbank vindt dat met kracht een trap tegen hoofd geven naar uiterlijke verschijningsvorm is aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans volgt. Door de rol die [verdachte] hierin als medepleger heeft, geldt dit ook voor hem.
De wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] (feit 3)
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [slachtoffer 2] van zijn vrijheid is beroofd. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of [verdachte] één van de daders is geweest.
De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
In de eerste plaats is van belang dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen in de auto van [slachtoffer 2] , in de straat waar [slachtoffer 2] woont. Dit, terwijl de auto van [slachtoffer 2] door de daders is meegenomen, nadat hij hen zijn straatnaam had gegeven. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens dat [verdachte] op 15 december 2022 rond 11.30 uur in ZuidBeijerland is geweest. Dit komt overeen met de datum en het tijdstip waarop de huurder van de [accomodatie] in Zuid-Beijerland, samen met drie andere personen, bij die [accomodatie] is geweest en de eigenaren daarvan heeft gesproken. Desgevraagd heeft [verdachte] ontkend iets te maken te hebben gehad met de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] . Voornoemde omstandigheden vragen echter om een uitleg van [verdachte] . Hij heeft geen uitleg gegeven over waarom hij in de [adres] in de auto van [slachtoffer 2] is aangetroffen en waarom zijn telefoonnummer eerder die dag een zendmast in ZuidBeijerland heeft aangestraald.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat [verdachte] één van de daders is geweest die [slachtoffer 2] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Deze conclusie wordt bovendien niet weersproken door de opgegeven signalementen van de daders.
Daarnaast kan het tenlastegelegde medeplegen worden bewezen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon. De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen wie welke handeling heeft gepleegd. Aangezien de rollen van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon inwisselbaar zijn, staat dat een bewezenverklaring niet in de weg.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 15 december 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] in een auto te duwen, vervolgens de deur achter die [slachtoffer 1] dicht te duwen, die [slachtoffer 1] terug de auto in te trekken en die [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen;
2.
subsidiair:
op 15 december 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] tegen het gezicht en lichaam hebben getrapt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
in de periode van 15 december 2022 tot en met 16 december 2022 te Maasdijk en/of ZuidBeijerland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door die [slachtoffer 2] in een auto te houden, de polsen en benen van die [slachtoffer 2] met tie-wraps en ducttape vast te binden en die [slachtoffer 2] mee te nemen naar en vast te houden in een woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van zware mishandeling komt, [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Volgens de verdediging is [medeverdachte 1] door [slachtoffer 1] gediscrimineerd, wat het door hem gebruikte geweld rechtvaardigt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen, omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Nog los van het gegeven dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk zijn geworden, kan hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, namelijk dat [medeverdachte 1] werd gediscrimineerd door [slachtoffer 1] , niet worden aangemerkt als een dergelijke aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer(exces) slaagt daarom niet en het verweer wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is dus niet aannemelijk geworden. Daarnaast is er dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. In de strafeis zijn de ernst van de feiten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en recidive voor een geweldsfeit meegewogen. Een voorwaardelijk strafdeel is niet aan de orde gelet op de ernst van de feiten en het feit dat [verdachte] geen binding met Nederland heeft.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat er geen sprake is van recidive en dat er rekening met de persoonlijke situatie van [verdachte] moet worden gehouden. Hij is kostwinner en zijn vrouw is zwanger van hun derde kind. Een gevangenisstraf van 30 maanden is buitenproportioneel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] en zijn mededaders hebben op één dag, kort achter elkaar, twee personen van hun vrijheid beroofd, waarbij zij – in één geval – bovendien grof geweld hebben gebruikt.
De gebeurtenissen zijn voor de slachtoffers angstaanjagend geweest, zo blijkt uit hun verklaringen. Ze hadden geen idee wat er ging komen en hoelang het zou gaan duren. Het moge duidelijk zijn dat de handelwijze van [verdachte] en zijn mededaders, waarbij geweld niet werd geschuwd, een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van beide slachtoffers. Deze voor de slachtoffers akelige situaties zijn door de politie of het slachtoffer beëindigd, niet door [verdachte] .
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld. Op basis van het Europees Criminal Records Informatie Systeem kan de rechtbank niet vaststellen of er in [geboorteland] wel sprake is van recidive voor een soortgelijk geweldsdelict.
Op grond van de aard en de ernst van de feiten, de duur daarvan (in het bijzonder de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] ) en het aandeel van [verdachte] daarin, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur als straf in aanmerking komt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, wordt er een lagere gevangenisstraf opgelegd dan gevorderd.

7.Het beslag

Onder aangever [slachtoffer 1] zijn de volgende goederen in beslaggenomen:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268581-6276280, Google pixel 4a);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268581-6276276, Google pixel 4a).
De officier van justitie heeft verzocht de telefoons te onttrekken aan het verkeer, nu deze versleuteld zijn en daarom worden gebruikt in het criminele circuit.
De rechtbank wijst de vordering tot onttrekking aan het verkeer af en zal de teruggave van de telefoons aan [slachtoffer 1] gelasten nu het bezit van een versleutelde telefoon op zichzelf niet in strijd is met de wet of het openbaar belang.

8.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te laat zijn ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van de benadeelde partijen kort voorafgaand aan de zitting zijn verstrekt aan de verdediging. Hoewel de rechtbank onderschrijft dat de vorderingen redelijk laat zijn ingediend, maakt dat niet dat de vorderingen om deze reden niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de vorderingen niet zodanig omvangrijk of complex zijn dat de verdediging zich niet (voldoende) heeft kunnen voorbereiden. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de verdediging inhoudelijk (schriftelijk) verweer heeft gevoerd op deze vorderingen.
8.1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 10.751,69 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 14.581,76, bestaande uit het eigen risico (€ 331,08), de reiskosten (€ 34,10), de parkeerkosten (€ 16,58), de kosten voor de kleding (€ 200,-) de tandheelkundige kosten (€ 10.000,-) en de immateriële schade (€ 4.000,-). De parkeerkosten voor het bezoek aan de advocaat zijn toewijsbaar als proceskosten. Voor het overige dient de vordering nietontvankelijk te worden verklaard. [verdachte] en zijn mededaders moeten hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
De raadsvrouw vindt dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de tandheelkundige kosten, omdat onduidelijk is of de opgegeven toekomstige kosten daadwerkelijk worden gemaakt. Ook is onduidelijk of deze kosten door de verzekering worden vergoed. De kosten voor de kleding moeten nietontvankelijk worden verklaard, omdat deze post niet is onderbouwd. Wat betreft de gevorderde kosten voor het eigen risico (€ 331,08), de reiskosten (€ 34,10) en de parkeerkosten (€ 16,58) refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsvrouw om deze te matigen tot een bedrag onder de € 1.000,-.
Materiële schade
De rechtbank komt tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van [verdachte] rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering is voor zover die ziet op de materiële schade van het eigen risico (€ 331,08), de reiskosten (€ 34,10) en de parkeerkosten bij de tandarts (€ 9,83) niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en zal deze worden toegewezen. De rechtbank overweegt verder dat de schade aan de kleding is onderbouwd. Echter dient niet de nieuwwaarde, maar de dagwaarde van de kleding te worden vergoed. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde materiële schade ten aanzien van de kleding schatten op een bedrag van € 277,45 en zal het overige worden afgewezen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat de tandheelkundige kosten wel of niet door de verzekering worden betaald. Deze post is dus onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarom levert de behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding op en zullen de tandheelkundige kosten nietontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Voor toewijzing van immateriële schade moet komen vast te staan dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat de benadeelde partij door [verdachte] en zijn mededaders in zijn gezicht en tegen zijn lichaam is geslagen en geschopt. Hierdoor heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen. Op basis daarvan begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige nietontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.652,46 bestaande uit € 652,46 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het strafbare feit samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. Nu [verdachte] en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank veroordeelt verdachte dan ook tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Proceskosten
Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde parkeerkosten bij de advocaat als proceskosten toewijzen voor € 6,75.
8.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.123,84 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.403,84, bestaande uit de kosten voor de jas (€ 330,-), het cashgeld voor de PlayStation (€ 530,-), de kosten voor het consult (€ 33,84) en de immateriële schade (€ 2.500,-). Ten aanzien van het cashgeld moet de vordering gedeeltelijk nietontvankelijk worden verklaard, omdat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij naast het geldbedrag voor de PlayStation nog een extra € 220,- contant bij zich had. [verdachte] en zijn mededaders moeten hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
De raadsvrouw vindt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het verlies van het contante geldbedrag (€ 760,-), omdat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij dit geld daadwerkelijk bij zich had. Ook de kosten voor de jas (€ 330,-) moeten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat benadeelde partij een jas droeg, laat staan dat dit een jas van Moose Knuckles zou zijn. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding verzoekt de raadsvrouw om deze te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
Materiële schade
De rechtbank komt tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van [verdachte] rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering is voor zover die ziet op de materiële schade van het medische consult (€ 33,84) niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en zal deze worden toegewezen. De rechtbank overweegt verder dat de schade aan de kleding is onderbouwd. Echter dient niet de nieuwwaarde, maar de dagwaarde van de kleding te worden vergoed. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde materiële schade ten aanzien van de kleding schatten op een bedrag van € 281,60 en zal het overige worden afgewezen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij € 760,- afhandig is gemaakt. Deze post is onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zullen de kosten voor het contante geldbedrag nietontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Voor toewijzing van immateriële schade moet komen vast te staan dat de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Desondanks is de rechtbank in dit geval op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ingrijpende wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hierbij is de benadeelde partij vastgebonden, geblinddoekt en naar een onbekende plaats vervoerd. In de woning zijn vervolgens zijn benen vastgebonden. Pas nadat de bewaker, één van de daders, na een aantal uren in slaap is gevallen, kon de benadeelde partij ontsnappen. Zijn auto is door de daders meegenomen en hij moest midden in de nacht ter voet om hulp vragen, maar werd door buurtbewoners niet geholpen. Hierdoor is er sprake van een inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.
De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 2.500,- redelijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
ConclusieGelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 2.815,44 bestaande uit € 315,44 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het strafbare feit samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. Nu [verdachte] en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank veroordeelt verdachte dan ook tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
8.3
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 4.358,23 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld in hoeverre de gevorderde schade daadwerkelijk het gevolg is geweest van het handelen van [verdachte] en zijn mededaders.
De raadsvrouw vindt dat er geen rechtstreeks verband is tussen de gevorderde schade en het tenlastegelegde feit. Daarom moet de vordering nietontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat de gevorderde materiële schade nietontvankelijk zal worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade rechtstreeks is ontstaan als gevolg van het handelen van [verdachte] en zijn mededaders. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36, 45, 47, 57, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 3:
telkens: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast de teruggave aan aangever [slachtoffer 1]van:
-1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268581-6276280, Google pixel 4a);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022268581-6276276, Google pixel 4a).
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 652,46(zeshonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade
en € 4.000,-(vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijstde vordering voor
het overige(
ten aanzien van de kleding kosten) af.
Bepaaltdat de benadeelde partij
voor het overige (ten aanzien van de tandheelkundige kosten en de immateriële schadevergoeding) niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken,
tot op heden begroot op € 6,75(zes euro en vijfenzeventig cent).
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 4.652,46(vierduizendzeshonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 56 (zesenvijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft voldaan aan een van de zijn opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 315,44(driehonderdvijftien euro en vierenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade
en € 2.500,-(tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijstde vordering voor
het overige(
ten aanzien van de kleding kosten) af.
Bepaaltdat de benadeelde partij
voor het overige (ten aanzien van het contante geldbedrag) nietontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat
€ 2.815,44(tweeduizend achthonderdvijftien euro en vierenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 38 (achtendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft voldaan aan een van de zijn opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2023.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]