ECLI:NL:RBAMS:2023:2784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13/042611-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk. De opgeëiste persoon, geboren in 2001, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 april 2023 gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door officier van justitie mr. M. Diependaal en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege onvoldoende bewijs, maar de rechtbank oordeelt dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende is om aan de eisen van de OLW te voldoen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/042611-23
Datum uitspraak: 2 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 14 februari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2023 door de
Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk(België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat in Gouda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 12 februari 2023 bij verstek afgeleverd aanhoudingsbevel door een onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat slechts zeer summier is omschreven op welke bewijsmiddelen de verdenking is gebaseerd. Die bewijsmiddelen bevinden zich bovendien ook niet in het dossier, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de raadsman. Daarmee is niet voldaan aan het minimum.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk waar de verdenking op ziet en met de omschrijving van het feit kan de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd worden. Het is niet aan de uitvoerende justitiële autoriteit om te beoordelen of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Dat is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het is daarom ook niet vereist dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het onderliggende strafdossier verstrekt.
De rechtbank stelt voorop dat het niet aan de overleveringsrechter is de gegrondheid van de verdenking ten aanzien van de aan het EAB ten grondslag liggende strafbare feiten te toetsen.
De Overleveringswet stelt slechts de eis dat deze strafbare feiten genoegzaam zijn omschreven. Die eis heeft tot doel te verzekeren dat de rechtbank aan de hand van die omschrijving kan toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor overlevering, dat voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en dat de werking van het specialiteitsbeginsel (na overlevering) voldoende is gegarandeerd. De bewijswaardering ten aanzien van de aan het EAB ten grondslag liggende strafbare feiten vindt plaats in de Belgische strafprocedure aan de hand van het daar aanwezige strafdossier.
In onderdeel e) van het EAB is vermeld dat op 12 februari 2023 tussen 00:30 uur en 03:16 uur sprake is geweest van vier inbraken en twee pogingen daartoe in verscheidene, bij naam genoemde bedrijven en dat de opgeëiste persoon, samen met twee andere personen, in de auto is aangetroffen die te zien was op de locatie nabij deze strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat hiermee in het EAB duidelijk omschreven staat waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. Die omschrijving voldoet aan de eisen die de OLW stelt en waarborgt de naleving van het specialiteitsbeginsel. Het past niet in het stelsel van de OLW om als uitvoerende justitiële autoriteit een oordeel te vellen over het bewijs dat zich in de uitvaardigende lidstaat bevindt, over een daarmee samenhangend redelijk vermoeden van schuld en over de daarmee samenhangende basis voor de uitvaardiging van een EAB. De rechtbank beschikt in overleveringszaken dan ook nooit over het strafdossier van de uitvaardigende lidstaat.
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 18, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, heeft op
7 maart 2023 de volgende garantie gegeven:
“Mijn ambt verwijst naar uw emailbericht dd. 3 maart 2023 inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag] /2001 en waarin verzocht wordt om de terugkeergarantie te verstrekken.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden

In een uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor alle gevangenissen in België een algemeen gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dat de door België afgegeven algemene detentiegarantie niet langer voldoet.
Op 7 maart 2023 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, dienst internationale samenwerking in strafzaken, centrale autoriteit, de volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 3 maart 2023) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (˚ [geboortedag] 2001) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 12 februari 2023; ref. 2023/022) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2.Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in

de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel inclusief vast meubilair en sanitair is 11 m2.
- De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
- Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken. Aanvullende activiteiten zoals sport, arbeid en vormingsactiviteiten zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is van oordeel dat er, gezien deze garantie, voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling.

8.Evenredigheid

De raadsman vindt dat voor de overlevering van de opgeëiste persoon geen noodzaak bestaat. De opgeëiste persoon is bereid zich op eigen gelegenheid te melden in België, mocht die wens bestaan bij de Belgische autoriteiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te bepalen of er een noodzaak is tot uitvaardiging van een EAB. Het is niet aan de uitvoerende justitiële autoriteit om hier een oordeel over te vellen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman als een verweer dat ziet op de evenredigheid van de overlevering.
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [6] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake.
Het verweer slaagt niet.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536, rechtsoverweging 5.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.