ECLI:NL:RBAMS:2023:2788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
13/023881-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Slowaakse justitiële autoriteit

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Okresný súd Bratislava I. De officier van justitie heeft op 21 februari 2023 een vordering ingediend tot behandeling van het EAB, dat op 2 november 2022 is uitgevaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering, omdat het EAB is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. De verdediging heeft betoogd dat de stukken niet voldoende zijn en dat de detentieomstandigheden in Slowakije onmenselijk zijn, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank oordeelt dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat aan de voorwaarden van de Overleveringswet is voldaan. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en er zijn geen weigeringsgronden voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/023881-23
Datum uitspraak: 2 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 21 februari 2023 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
2 november 2022 door de
Okresný súd Bratislava I(Slowakije) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
opgegeven verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. F.P. Slewe, advocaat in Schiphol.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is of het EAB is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit, nu de “voorzitter van de senaat” als vertegenwoordiger van de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB heeft ondertekend. Wanneer het EAB door een niet-rechterlijke autoriteit is uitgevaardigd, moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft verwezen naar het “A-formulier”, waarin vermeld staat dat de genoemde vertegenwoordiger van de uitvaardigende justitiële een
presiding judgeis, oftewel een rechter.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het EAB, gelezen in combinatie met het “A-formulier”, blijkt dat het EAB is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 2 november 2022. Deze is blijkens het A-formulier uitgevaardigd door de
District Court of Bratislava I.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Slowaaks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

5.Genoegzaamheid van de stukken

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat het dossier niet de originele stukken bevat. In het dossier zit alleen een Nederlandse versie van de terugkeergarantie. Dat geldt ook voor de aanvulling op onderdeel h) van het EAB. De originele, Slowaakse versies van deze stukken ontbreken. Onder de terugkeergarantie staat bovendien geen handtekening of stempel waaruit de echtheid van dit document blijkt. Gelet op het voorgaande, is niet voldaan aan het genoegzaamheidsvereiste. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om de originele, Slowaakse stukken op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie vindt dat wat de raadsman heeft aangevoerd niet aan overlevering in de weg staat. Het is geen vereiste dat aanvullende informatie ook in de originele taal van de uitvaardigende lidstaat verstrekt wordt. De aanvullende informatie is afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit en vertaald door een beëdigd vertaler. Op de vertaalde terugkeergarantie is te lezen dat deze is ondertekend met een geverifieerde elektronische handtekening. Op grond van het vertrouwensbeginsel bestaat er bovendien geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van de ontvangen stukken.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het betoog van de raadsman niet aan overlevering in de weg kan staan. Het is niet vereist dat aanvullende stukken in de originele taal van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden toegestuurd. De raadsman heeft geen elementen naar voren gebracht die maken dat aan de authenticiteit van de stukken, die door een beëdigd vertaler zijn vertaald, getwijfeld moet worden. De terugkeergarantie is daarnaast voorzien van een geverifieerde elektronische handtekening. Op grond van het vertrouwensbeginsel kan uitgegaan worden van de juistheid van de stukken. Omdat de rechtbank de raadsman niet volgt in zijn verweer, is er geen reden om de behandeling aan te houden conform het subsidiaire verzoek van de raadsman.
6.1
Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de twee strafbare feiten aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Slowakije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
6.2
Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het tweede feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 21 maart 2023 de volgende garantie gegeven:
“De Rechtbank van eerste aanleg Bratislava I, vertegenwoordigd door de voorzitter van de senaat JUDr. Michal Valent, geeft in de zaak van het Europees aanhoudingsbevel tegen de aangeklaagde [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortegegevens] , Koninkrijk der Nederlanden, permanent woonachtig [adresgegevens] , Koninkrijk der Nederlanden, adres voor de betekening van stukken [adres] , Koninkrijk der Nederlanden, uitgevaardigd onder het dossiernummer 2Tk/2/2015 op 02.11.2022, een schriftelijke garantie, dat het de aangeklaagde zal worden toegestaan een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf die hem door de Slowaakse rechtbank wordt opgelegd, op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden uit te voeren,
volgens § 9, lid 1, lid 2 van de Wet nr. 154/2010 Slowaaks Staatsblad betreffende het Europees aanhoudingsbevel onder verwijzing naar artikel 5, lid 3 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.”
Zoals hierboven in rechtsoverweging 5 is overwogen, is deze garantie naar het oordeel van de rechtbank voldoende.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB. Er bestaat voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij gedurende zijn detentie in Slowakije op onmenselijke of vernederende wijze wordt behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De raadsman heeft in dit kader onder andere verwezen naar een rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: het CPT) uit 2019. De opgeëiste persoon heeft daarnaast laten weten dat hij ook daadwerkelijk is mishandeld gedurende zijn voorarrest op een politiebureau in Slowakije. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om op dit punt aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank [4] – op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de overlevering kan worden geweigerd als sprake is van een individueel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, welk individueel gevaar pas kan worden aangenomen als vast is komen staan dat sprake is van een algemeen gevaar dat gedetineerden aldaar worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. [5] De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [6]
De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt waaruit volgt dat voor gedetineerden in Slowakije sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De enkele, niet onderbouwde stelling dat de opgeëiste persoon in voorarrest in Slowakije is mishandeld, is in dat kader niet voldoende. De rechtbank beschikt ambtshalve ook niet over de in de eerste volzin van deze alinea bedoelde gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is van een algemeen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest dan ook geen sprake. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending.
Het verweer slaagt niet. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank ook geen reden ziet om de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Okresný súd Bratislava I(Slowakije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Als voorbeeld noemt de officier van justitie een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2020,
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.