ECLI:NL:RBAMS:2023:29

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
13/255737-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 december 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de zaak heeft gepresenteerd. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de omschrijving van de feiten voldoende is, ondanks het verweer van de raadsman dat de beschrijving onduidelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW, en dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van informaticacriminaliteit, met een maximum vrijheidsstraf van drie jaar in België. De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij onschuldig is.

Een belangrijk aspect van de uitspraak betreft de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een individueel reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Belgische detentie-instellingen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden in afwachting van een wijziging in de omstandigheden en heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd, maar deze blijft geschorst onder dezelfde voorwaarden. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een openbare zitting, waarbij de rechtbank de mogelijkheid openhoudt om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/255737-22
RK nummer: 22/4560
Datum uitspraak: 3 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 21 oktober 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2022 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat in Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
bevel tot aanhouding bij verstekvan 27 mei 2022, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, met kenmerk: OR K. Helsen 2022/059.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de omschrijving van de feiten ongenoegzaam is, nu de verdenking onduidelijk is. Het aantal feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, is niet helder. Het Internationale Rechtshulp Centrum (IRC) heeft nadere informatie gevraagd met betrekking tot de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de omschreven strafbare feiten. Het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit wijst op betrokkenheid van de opgeëiste persoon tijdens de nacht van 6 op 7 januari 2022, maar niet op betrokkenheid tijdens de overige data die zijn genoemd in het EAB. Daarom is niet concreet genoeg omschreven voor welke feiten de overlevering wordt gevraagd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor genoemde vereisten – mede in aanmerking genomen dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 december 2022 leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon als lid van een bende (“bendevorming”) verdacht wordt van – kort gezegd – (pogingen tot) het verrichten van transacties met gebruik van frauduleus bekomen bankgegevens (via
phishing), niet alleen op de dagen waarop de naam van de opgeëiste persoon wordt genoemd (6 en 7 januari 2022), maar ook (als bendelid / mededader) op de overige genoemde data. De pleegplaatsen zijn hierbij ook omschreven. De aantallen feiten die de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld, zien klaarblijkelijk op het aantal transacties, waarvan sommige niet zijn voltooid, waardoor ook sprake is van pogingen. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende opsomming in de aanvullende informatie:
“5 reeksen feiten, namelijk op
- 05-12-2021 : 7 feiten
- 21-12-2021 : 4 pogingen
- 06+07-01-2022 : 31 feiten + 2 pogingen
- 02+03-02-2022 : 14 feiten + 7 pogingen
- 16-03-2022 : 14 feiten”
De rechtbank overweegt dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat in het EAB wordt omschreven waarop de verdenking is gebaseerd. Eventuele bewijsverweren kunnen in geval van overlevering pas aan de orde komen in de Belgische strafprocedure. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 11, te weten:
informaticacriminaliteit
Uit het dossier volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen al om die reden niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings Antwerpen heeft op 30 november 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Belgische onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW - detentieomstandigheden

7.1
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [5] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd. Dit gevaar bestaat ook in detentie-instellingen waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. Het gaat om de detentie-instellingen: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen. De Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden heeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, een algemene detentiegarantie afgegeven.
7.2
Bij uitspraak van 21 december 2022 [6] heeft de rechtbank geoordeeld dat deze algemene detentie-garantie, die betrekking heeft op de
personal spacevan 3 m2 in combinatie met de grondslapersproblematiek en de sanitaire omstandigheden, niet langer toereikend is. De rechtbank heeft dit oordeel met name gebaseerd op het rapport van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (hierna: CPT) van 29 november 2022 naar aanleiding van bezoeken aan Belgische detentie-instellingen in de periode van 2 tot 9 november 2021 en de reactie daarop van de Belgische regering van 29 november 2022. De geconstateerde problemen zien, naast de onder 7.1 genoemde aspecten, met name op – kort gezegd – de toenemende overbevolking, het grote gebrek aan personeel waardoor het geweld tussen gedetineerden toeneemt, gedetineerden die (mogelijk) tot 23 uur per dag op hun cel blijven en het feit dat er vrijwel geen georganiseerde activiteiten buiten de cel plaatsvinden. Ook blijkt uit het CPT-rapport van 29 november 2022 dat benodigde medische en psychiatrische zorg niet altijd kan worden geboden terwijl er telkens korte personeelsstakingen zijn gedurende welke de eerder afgesproken “
guaranteed services” niet geleverd worden. Daarnaast blijken de gevangenissen verouderd en niet schoon te zijn.
7.3
In de reactie van de Belgische regering op het CPT-rapport van 29 november 2022 laat de Belgische regering in het midden hoe het feitelijk zit met de overbevolking, het personeelsbestand en de verlening van medische en psychiatrische zorg. In de reactie wordt volstaan met verwijzingen naar de reeds genomen of nog te nemen maatregelen, maar wordt geen inzicht geboden in de effectiviteit van die maatregelen en de actuele stand van zaken. De situatie met betrekking tot de grondslapers zal volgens de reactie van de Belgische regering op het CPT-rapport niet voor april 2023 zijn opgelost, terwijl naar nu blijkt de overbevolking is toegenomen, het gebrek aan personeel niet is opgelost en de overige detentie-omstandigheden niet voldoen aan de vereisten. De reactie van de Belgische regering op het CPT-rapport neemt de zorgen niet weg. De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat de situatie in de andere, niet door het CPT bezochte gevangenissen in relevante mate afwijkt van de door het CPT beschreven omstandigheden. Het algemene gevaar strekt zich dus uit over alle detentie-instellingen in België, zodat ook om die reden de eerdere algemene detentiegarantie niet langer toereikend is.
7.4
De rechtbank merkt hierbij op dat de problemen in de Belgische gevangenissen in recente mediaberichten bevestigd worden. Zo heeft de rechtbank kennisgenomen van een artikel uit de Belgische krant De Standaard van 25 november 2022. De kop van het artikel luidt: “
Directeurs komen in opstand tegen toestand in hun gevangenis. ‘
We worden gedwongen mensenrechten te schenden’”.Uit het artikel van De Standaard blijkt dat het aantal gedetineerden in België weer is gestegen tot 11.300 terwijl na een lang conflict met de vakbonden is afgesproken dat het aantal gedetineerden onder de 10.000 diende te blijven. De gevangenisdirecteuren sluiten zich met hun brandbrief aan bij de vakbonden, die wekelijks stakingen organiseren om de toestand aan te kaarten.
7.5
De raadsman heeft betoogd dat de huidige detentieomstandigheden in de weg staan aan overlevering.
7.6
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene detentiegarantie volstaat en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de geconstateerde problemen gelden voor alle detentie-instellingen, is voor de officier van justitie en de Belgische autoriteiten onduidelijk hoe het gevaar kan worden weggenomen. Als de rechtbank vasthoudt aan dit oordeel, verzoekt de officier van justitie de zaak aan te houden en vragen aan de Belgische autoriteiten te formuleren.
7.7
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de overwegingen 7.1 tot en met 7.4 – sprake is van een individueel reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon. De mogelijkheid bestaat echter dat bij wijziging van de omstandigheden dit gevaar alsnog kan worden uitgesloten. [7] Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt) kan de rechtbank zich voorstellen dat informatie over de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst en waarin is vermeld hoe de omstandigheden aldaar zijn, met name gelet op de onder 7.2 genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging oplevert.
7.8
De rechtbank zal de beslissing over de overlevering aanhouden in afwachting van een wijziging in de omstandigheden. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen.
7.9
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen. Binnen de verlengde beslistermijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Op basis van artikel 27, derde lid, OLW verlengt de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met zestig dagen, met dien verstande dat de gevangenhouding geschorst blijft onder dezelfde voorwaarden.
Wanneer binnen de hiervoor onder 7.8 gestelde redelijke termijn geen wijziging in de omstandigheden is opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met zestig dagen.
VERLENGTde gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW met zestig dagen, met dien verstande dat deze geschorst blijft onder dezelfde voorwaarden.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór
18 maart 2023, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. Van Kesteren en mr. G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
7.Artikel 11, tweede lid, OLW