Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VERMEERPLEIN GROEP B.V.,
IMAKA B.V.,
1.De procedure
- het vonnis in incident van de rechtbank Noord-Holland van 5 oktober 2022, waarin zij zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt heeft verwezen naar deze rechtbank,
- de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 8 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het e-mailbericht van de griffier van 30 maart 2023 aan de advocaten in aanloop naar de mondelinge behandeling met een regiemededeling van de rechter,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 april 2023 en de daarin vermelde stukken en waarin beide partijen hun eis hebben verminderd,
- de brief van mr. Verloop van 14 april 2023 met opmerkingen bij het proces-verbaal,
- de brief van mr. Hennis van 20 april 2023 met opmerkingen bij het proces-verbaal,
- de brief van mr. Verloop van 21 april 2023 in reactie op de brief van mr. Hennis.
2.De vaststaande feiten
- naast de koopprijs is VPG een winstvergoeding verschuldigd van € 50.000,=; indien de aandelen na 1 oktober 2018 worden geleverd, wordt de winstvergoeding verhoogd met € 250,= per dag (artikel 2.2);
- de closing wordt geacht economisch te hebben plaatsgevonden per 1 januari 2018; de winst of het verlies over de aandelen over de periode vanaf deze datum tot de closing komen ten bate of ten laste van VPG (artikel 2.3);
- VPG zal ervoor zorgen dat een dividenduitkering van € 130.000,= aan [gedaagde] wordt gedaan, dan wel dit bedrag, of het restant daarvan, omzetten in een renteloze lening (artikel 4.2);
- [gedaagde] garandeert jegens VPG dat iedere garantie op de dag van de closing juist en niet misleidend is (artikel 5.1);
- ingeval van een inbreuk op de garanties zal VPG [gedaagde] zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, maar in ieder geval binnen 10 dagen na de ontdekking van de omstandigheden die tot die inbreuk op de garanties aanleiding geven, schriftelijk alle haar redelijkerwijs bekende en relevante informatie hierover verschaffen (artikel 6.5);
- de aansprakelijkheid van [gedaagde] vervalt voor zover VPG hem niet binnen achttien maanden na de closing aansprakelijk heeft gesteld (artikel 6.4);
- indien een vordering van VPG tot schadevergoeding wegens een inbreuk op de garanties verband houdt met of het gevolg is van een vordering van of beweerdelijke aansprakelijkheid jegens een derde, zullen VPG en IMAKA geen aansprakelijkheid erkennen, afzien van verweer, of een regeling of schikking overeenkomen met betrekking tot die vordering of aansprakelijkheid zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van [gedaagde] (artikel 6.7.1 sub a).
3.Het geschil
in conventie
- voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens IMAKA aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur en dat [gedaagde] de huidige en toekomstige schade van IMAKA moet vergoeden (vordering III),
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan IMAKA van € 62.638,24, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 11 oktober 2020 en met € 1.461,38 aan buitengerechtelijke kosten (vordering VII, zoals ter zitting verminderd),
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan VPG van € 4.267,15 aan buitengerechtelijke kosten (vordering VI),
- [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis (vordering VIII).
4.De beoordeling
in conventie
afdwingbareverbintenissen, oftewel een verplichting van IMAKA om gebreken te herstellen. Volgens VPG en IMAKA heeft Rijnhart mondeling om herstel verzocht, maar dat wordt door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] was Rijnhart altijd erg tevreden en dat blijkt ook uit een verklaring van de heer Van der Kraan die als projectleider van Rijnhart uitermate tevreden was met IMAKA. Niet is gebleken dat Rijnhart IMAKA aansprakelijk heeft gesteld en het is gissen hoe kansrijk dat zou zijn geweest tegenover mogelijke verweren van IMAKA. Voor zover IMAKA uit eigen beweging en/of coulancehalve aansprakelijkheid heeft erkend, wijst [gedaagde] er terecht op dat in artikel 6.7.1 sub a van de koopovereenkomst is opgenomen dat [gedaagde] daarvoor toestemming dient te geven. Coulancehandelingen of de enkele wens van Rijnhart om aanpassingen, zijn in ieder geval geen afdwingbare verbintenissen. Het gaat erom of Rijnhart rechtens aanspraak heeft op herstel. VPG en IMAKA hebben dit onvoldoende onderbouwd, ondanks de vragen van de rechtbank voorafgaand aan de zitting.