Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft de tenuitvoerlegging van een in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Frankrijk, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 20 december 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd hij bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht, waarin werd vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces in Frankrijk, maar dat hij een gemachtigd raadsman had. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het EAB en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. Tevens werd vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, ontvoering, onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt, en dat de dubbele strafbaarheid niet verder onderzocht hoefde te worden.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Nîmes beoordeeld en vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling. Echter, op basis van een garantie van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet in de gevangenis van Nîmes zou worden ondergebracht, concludeerde de rechtbank dat dit gevaar was weggenomen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.