ECLI:NL:RBAMS:2023:3342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
1327089221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing, openlijke geweldpleging en wapenbezit door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die samen met anderen betrokken was bij een poging tot afpersing, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De feiten vonden plaats op 26 september 2021 in Diemen, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer, [benadeelde partij], onder druk zetten om geld af te geven. Tijdens de zitting op 11 mei 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Lub, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal en de bedreiging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van de gebeurtenissen op zijn leven. De verdachte is als eerste overtreding aangemerkt en de rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.270892.21
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Lub en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS), de heer [naam 3] , de behandelaar van verdachte vanuit Levvel, de heer [naam 4] , de begeleider van verdachte vanuit stichting ‘De moeder is de Sleutel’ en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
diefstal in vereniging op 26 september 2021 te Diemen van diverse goederen toebehorende aan [benadeelde partij] ;
medeplegen van poging tot afpersing van een geldbedrag van € 150,00 en/of
€ 200,00 op 26 september 2021 te Diemen, gepleegd tegen [benadeelde partij] , subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
3. op 26 september 2021 te Diemen samen met anderen [benadeelde partij] door geweld en/of bedreiging met geweld gedwongen om zijn kleren uit te trekken;
4. op 26 september 2021 te Diemen openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen
[benadeelde partij] en zijn goederen;
5. het in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie 1, onder 7º van de Wet wapens en munitie op 26 september 2021 te Diemen.
De tenlastelegging wordt als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraken

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verdachte één van de daders is geweest die de spullen van aangever [benadeelde partij] heeft gestolen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De rechtbank is - met de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Aangever [benadeelde partij] heeft op 30 september 2021 verklaard dat hij door drie jongens de opdracht heeft gekregen om zich uit te kleden. Deze jongens waren “ [naam 5] ”, “ [alias 1] ” en “ [alias 2] ”. Toen aangever zich niet wilde uitkleden werd hij door “ [alias 1] ” geslagen op zijn handen. Uit het dossier, met name uit de verklaringen van aangever [benadeelde partij] , blijkt niet dat verdachte één van deze jongens is geweest noch dat verdachte bij dat moment aanwezig is geweest. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.

5.Partiële vrijspraak en bewijsmotivering

Ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde poging tot afpersing en de openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde partij] .
De raadsvrouw heeft bepleit om de gebeurtenissen op 26 september 2021 in verschillende fases te onderscheiden. Gelet op de (deels) bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier kan volgens de raadsvrouw de poging tot afpersing van
€ 150,- en/of € 200,- worden bewezen, ten laste gelegd als feit 2. Verdachte heeft ten aanzien van de geweldshandelingen echter alleen deelgenomen aan wat te maken heeft gehad met het vuurwapen (omschreven bij het vierde streepje in de tenlastelegging bij feit 2) en de dreigende woorden (omschreven bij het vijfde streepje van de tenlastelegging bij feit 2) Er dient daarom partiële vrijspraak te volgen voor wat is tenlastegelegd als met kracht vastpakken van de tas en het lichaam van het slachtoffer (omschreven bij het eerste streepje in de tenlastelegging bij feit 2), met een stalen pijp tegen de handen te slaan (omschreven bij het tweede streepje in de tenlastelegging bij feit 2) en het trappen tegen de onderbenen (omschreven bij het derde streepje in de tenlastelegging bij feit 2). Ten aanzien van de openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw bepleit om verdachte alleen te veroordelen voor het met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van de slachtoffer slaan, omschreven bij het vijfde streepje in de tenlastelegging bij feit 4.
Op 27 september 2021 heeft aangever [benadeelde partij] aangifte gedaan van onder andere bedreiging met een vuurwapen, poging tot afpersing en mishandeling. Een dag eerder, op 26 september 2021, had hij afgesproken met een vriend genaamd “ [naam 5] ” bij het winkelcentrum in Diemen. Aangever [benadeelde partij] is vanuit daar samen met “ [naam 5] ” en “ [naam 6] ” richting een park gelopen. Op een gegeven moment werd hij uit het niets vastgepakt door “ [naam 5] ” en zag hij dat vijf jongens, waaronder verdachte, om hem heen gingen staan. Hij werd toen beroofd van zijn spullen; zijn rugtas (met inhoud), diverse pasjes en zijn ring werd door “ [naam 5] ” afgepakt, terwijl hij werd geslagen met een stalen pijp door een andere jongen. Het slachtoffer kreeg daarna van “ [naam 5] ”, “de jongen met [kenmerk 1] ” en “de jongen met [kenmerk 2] ” de opdracht om zich uit te kleden. Nadat hij zijn kleren had uitgetrokken, zag hij dat verdachte een vuurwapen op hem gericht hield. Verdachte heeft hiermee op zijn hoofd geslagen en tegelijkertijd werd het slachtoffer door een andere jongen op zijn onderbeen getrapt. Het slachtoffer hoorde dat verdachte € 150,00 euro wilde op “maandag” en later werd dit bedrag door verdachte verhoogd naar € 200,00.
Ter zitting heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had met aangever [benadeelde partij] . Zij zaten bij elkaar op school en tijdens de pauze heeft het slachtoffer hem bedreigd, omdat er geruchten rondgingen dat verdachte iets gedaan zou hebben met de vriendin van aangever [benadeelde partij] . Op de bewuste dag dacht aangever [benadeelde partij] dat hij met iemand had afgesproken om iets te kopen. Hij is toen meegelokt naar een park. In eerste instantie waren de jongens van plan om met aangever [benadeelde partij] te praten, maar de sfeer werd steeds grimmiger. Aangever [benadeelde partij] kreeg van een paar jongens kennelijk de opdracht om zich uit te kleden. Op dat moment stond verdachte op afstand te bellen en toe te kijken. Hij heeft verklaard dat hij de mogelijkheid had om een einde te maken aan deze situatie, maar hij heeft op dat moment niet ingegrepen. Aangever [benadeelde partij] werd vervolgens geslagen op zijn hoofd en bovenbenen. Ook werd hij met een stalen buis op zijn handen geslagen. Verdachte is vervolgens naar aangever [benadeelde partij] toegelopen, heeft aangever [benadeelde partij] bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en hem daarmee twee keer geslagen op zijn hoofd. Deze handelingen zijn door een medeverdachte gefilmd.
Op 27 september 2021 ontving het onderzoeksteam van de politie van aangever [benadeelde partij] een video met als bestandsnaam [bestandsnaam] die onder meerdere leerlingen van de school van aangever [benadeelde partij] was verspreid. De video duurt twintig seconden en is door een verbalisant bekeken en uitgewerkt. Op de video is aangever [benadeelde partij] te zien met ontbloot bovenlichaam en een gele (onder)broek in de bosjes. Te horen is dat NN1, een medeverdachte, zegt: “Je moet niet gek doen G. Je moet niet gek doen. Heb je gehoord?”. NN2, verdachte, richt op dat moment een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van aangever [benadeelde partij] . Aangever [benadeelde partij] brengt even zijn linkerhand naar de linkerzijde van zijn gezicht en wrijft over de linkerzijde van zijn gezicht. NN1 zegt: “Je moet weten wat, wat is. Broer, maandag hè”. Verdachte brengt het op een vuurwapen gelijkend voorwerp steeds dichterbij het hoofd van aangever [benadeelde partij] en hij zet het voorwerp op zijn linkerslaap. Volgens de verbalisant die de beelden heeft bekeken lijkt verdachte door middel van het voorwerp een grotere fysieke druk uit te oefenen op het hoofd van aangever [benadeelde partij] . Op een gegeven moment wordt door NN1 gezegd:” Broer, als ik het niet krijg. Problemen”. Verdachte richt dan wederom het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangever [benadeelde partij] . Direct daarna is een mechanische klik te horen. Aangever [benadeelde partij] brengt zijn linkerhand weer naar de linkerzijde van zijn gezicht. Te horen is dat verdachte zegt: “Het is de laatste keer dat ik je kanker zeg”. Het slachtoffer wordt direct daarna geduwd en hij wordt tegen zijn onderbeen getrapt.
De rechtbank is - met de raadsvrouw en de officier van justitie - van oordeel dat de handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als poging tot afpersing van een geldbedrag van € 150,00 en/of € 200,00 en openlijke geweldpleging, gepleegd tegen aangever [benadeelde partij] . Gelet op de aangifte, het aanvullend verhoor van aangever [benadeelde partij] en de verklaring van verdachte ter zitting, lijkt verdachte pas in beeld te zijn gekomen toen aangever [benadeelde partij] door de groep waar verdachte bij hoorde, werd ingesloten. De rechtbank zal verdachte bij beide feiten vrijspreken van de tenlastegelegde gedragingen die zien op wat vóór het insluiten gebeurde, namelijk het vastpakken van het lichaam en het slaan met een stalen pijp, nu niet is komen vast te staan dat verdachte daar een (significante) bijdrage aan heeft geleverd. Verdachte kan dan ook niet als medepleger verantwoordelijk worden gehouden voor de gedragingen van zijn medeverdachten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de feiten nu hetzelfde feitencomplex (dat op dezelfde tijd en plaats heeft afgespeeld) door de omstandigheden tevens een ander strafbaar feit oplevert.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het ten laste gelegde wapenbezit wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu verdachte dit feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 26 september 2021 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, op een openbare weg, te weten het park " [locatie park] ", ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 150 en/of 200 euro, toebehorende aan die [benadeelde partij] , naar voornoemde [benadeelde partij] is gegaan, waarna hij en zijn mededaders voornoemde [benadeelde partij]
- met kracht tegen de onderbenen hebben getrapt en/of geschopt en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en daarmee tegen de slaap, althans tegen het hoofd hebben gedrukt en geslagen en de trekker van voornoemde vuurwapen hebben overgehaald en
- daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd 'Ik zal goed slapen nu dat ik weet dat ik je heb geslagen' en 'Je moet niet gek doen (G)' en 'Je moet weten wat wat is. Broer, maandag he' en 'Broer, als ik het niet krijg, problemen' en 'Het is de laatste keer dat ik je kanker zeg', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 26 september 2021 te Diemen, met anderen, op de openbare weg, te weten in het park ' [locatie park] ', openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] en tegen de goederen (zijnde een of meer kledingstukken en een rugzak), welk geweld bestond uit
- het met een grote groep insluiten van die [benadeelde partij] en
- met kracht tegen de onderbenen van die [benadeelde partij] trappen en/of schoppen en
- op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de slaap, althans tegen het hoofd van die [benadeelde partij] drukken en slaan;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 26 september 2021 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten, een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 17 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd. Tot slot dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS.
De raadsvrouwkan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie. Zij heeft daarbij toegelicht dat dit incident ook voor verdachte gevolgen heeft gehad. Het gezin heeft vanwege de bedreigingen van de familieleden van het slachtoffer binnen acht dagen moeten verhuizen. Op het zusje van verdachte werd veel druk uitgeoefend om haar nieuwe adres te geven. Verdachte durft niet meer in Amsterdam [stadsdeel] te komen, de plek waar hij is opgegroeid.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van een
first offender. Het betreft in deze zaak de oriëntatiepunten voor meerdere strafbare feiten, te weten (poging tot) afpersing, openlijk geweld tegen personen en goederen en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank houdt rekening met de eendaadse samenloop van de delicten, maar gelet op de strafverzwarende omstandigheden in deze zaak, zoals het georganiseerd karakter van de groep, de plaats van het delict, het gebruik van een wapen en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, heeft de rechtbank in beginsel de mogelijkheid om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die in ieder geval langer kan duren dan de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Aangever [benadeelde partij] moet ontzettend bang zijn geweest voor de groep van verdachte. Het incident is daarnaast gefilmd en dit filmpje is doorgestuurd onder de leerlingen van [naam school] , waar aangever [benadeelde partij] ook onderwijs volgt. In deze video is aangever [benadeelde partij] zonder bovenkleding in zijn onder (dan wel korte) broek te zien. Hij wordt, terwijl zijn kleren op de grond liggen, door verdachte en zijn groep uitgescholden, bedreigd en geslagen. Uiteindelijk heeft de coördinator van de school, na het zien van deze video, de politie gebeld. Aangever [benadeelde partij] wilde in de eerste instantie niet dat zijn ouders hierover ingelicht zouden worden. Hij was tijdens de les afwezig, gespannen en niet zich zelf. De rechtbank is erg geschrokken van de beelden en kan zich voorstellen dat deze feiten veel impact hebben gehad op het leven van aangever [benadeelde partij] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt. Het meest recente raadsrapport dateert van 26 april 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. In het contact met de hulpverlening is verdachte beleefd en hij is open over zijn aandeel bij de ten laste gelegde feiten. Verdachte is veel gepest op school en hij heeft mogelijk hierdoor de verkeerde keuzes gemaakt om zich staande te kunnen houden. Hij heeft daarnaast lang moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, maar in de tussentijd heeft hij zich positief ontwikkeld en hij is niet meer in beeld gekomen bij de politie. Inmiddels is het gezin verhuisd en zij houden hun adres geheim voor alle instanties. De moeder maakt zich nog steeds zorgen over de veiligheid van haar zoon; zij is vooral bang voor represailles. Verdachte heeft volwassenen om zich heen die hem steunen bij zijn hulpverleningstrajecten. Hij wil graag de regie nemen over zijn leven. De Raad adviseert, ondanks de ernst van de feiten, een deels voorwaardelijke werkstraf. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld: dat verdachte naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan de begeleiding vanuit stichting ‘De moeder is de Sleutel’ en meewerkt aan de behandeling van Levvel of een soortgelijk hulpverleningstraject die door de WSS noodzakelijk wordt geacht. Ten aanzien van het contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten vraagt de Raad zich af (gelet op het tijdsverloop) of dit nog wel noodzakelijk is.
De WSSkan zich vinden in het advies van de Raad. De moeder doet ontzettend haar best om verdachte te steunen. Zij is betrokken bij de recente ontwikkelingen en zij houdt hem goed in de gaten. Verdachte wil vaker naar school gaan en hij heeft veel contact met zijn behandelaar en begeleider. Hij neemt ook deel aan EMDR-therapie en deze heeft veel spanning opgeleverd. Tot slot houdt verdachte zich aan alle schorsingsvoorwaarden. Hij is gemotiveerd om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening.
De behandelaar van Levvelheeft toegelicht dat verdachte zich niet meer veilig voelt in Amsterdam. Hij piekert veel over deze strafzaak; hij wil dit hoofdstuk achter zich laten en hij wil werken aan een goede toekomst. Inmiddels gaat het beter met hem. Tijdens de gesprekken loopt de spanning weleens op, omdat hij het moeilijk vindt om over bepaalde onderwerpen te praten.
De begeleider vanuit stichting ‘De moeder is de Sleutel’is tevreden met de inzet van verdachte. In het begin was hij erg verhard. Verdachte wist niet goed wat hij in zijn leven wilde bereiken. Hij bloeit nu meer op. Tijdens de gesprekken is hij respectvol en beleefd. Hij heeft de potentie om iets van zijn leven te maken. Hij weet ook dat hij het kan. In de afgelopen periode heeft hij een aantal positieve stappen gezet (door mee te werken met alle hulpverleningstrajecten) om zijn toekomstdoelen te kunnen behalen.
De rechtbankis van oordeel dat, nu verdachte een
first offenderis en gelet op de (geringe) overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in positieve zin af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd; een forse (deels voorwaardelijke) werkstraf is meer passend en geboden dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld, nog jong is en zeventien dagen in voorarrest heeft gezeten. Om deze redenen zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen, met aftrek van de zeventien dagen die in voorlopige hechtenis zijn doorgebracht. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Hij is niet meer in beeld gekomen bij de politie en er zijn ook andere positieve ontwikkelingen. Ter zitting heeft verdachte benadrukt dat hij veel spijt heeft van zijn delictgedrag. Hij is bereid om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening. Het gezin is verhuisd uit Amsterdam [stadsdeel] en verdachte heeft afstand genomen van zijn medeverdachten. Hij zit nu beter in zijn vel, neemt gemotiveerd deel aan de behandelingen vanuit Levvel en heeft een coach waarmee hij zijn toekomstdoelen bespreekt. Ook heeft verdachte minder last van de woedeaanvallen. Het is de bedoeling dat hij op korte termijn zal starten met de verwerking van zijn trauma’s. Een belangrijke beschermende factor is de betrokkenheid van zijn moeder, die toen de jeugdreclassering tijdelijk wegviel de regie van de betrokken hulpverlening op zich heeft genomen.
Uit het raadsonderzoek komen echter risicofactoren ten aanzien van een aantal levensgebieden naar voren. Er is meer zicht gekomen op de impact die de traumatiserende situaties - zoals de afpersingen, (huiselijk)geweld, pesterijen, online bedreigingen onder andere door de familieleden van het slachtoffer - hebben gehad op de emotionele ontwikkeling van verdachte. Zo is recent door de behandelaar van Levvel de (her)diagnose van posttraumatische stressstoornis bij verdachte vastgesteld. Dit bevestigt dat de heftige gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt van invloed zijn op zijn dagelijks functioneren. Hierdoor kan verdachte niet volledig deelnemen aan onderwijs (ook al wil hij dit wel graag) en krijgt hij één op één begeleiding. De rechtbank vindt het - ondanks de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn openheid ter zitting - zeer zorgwekkend dat hij zich heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten en vraagt zich af in hoeverre hij daadwerkelijk weerbaar is ten aanzien van de invloed van anderen. De rechtbank ziet mede daarin aanleiding om aan verdachte ook een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, in de hoop dat dit hem er in de toekomst van zal weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals de Raad heeft geadviseerd.
10.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 225,41 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze in zijn geheel niet is onderbouwd met facturen. Ten aanzien van de immateriële schade is volgens de officier van justitie matiging tot een bedrag van € 1.000,00 op zijn plaats. Dit bedrag dient hoofdelijk en met de wettelijke rente te worden toegewezen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw kan zich ten aanzien van de materiële schade vinden in het standpunt van de officier van justitie. Zij heeft de vordering voor het overige betwist en bepleit om de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan dient de vordering in ieder geval aanzienlijk te worden verlaagd. Het is naar het oordeel van de verdediging duidelijk dat aangever [benadeelde partij] een aandeel heeft gehad in het incident. Er is daarom sprake van medeschuld aan de bij het slachtoffer veroorzaakte schade.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de materiele schade kan de rechtbank zich vinden in het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw. Deze vordering is niet onderbouwd met facturen. Verdachte is vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal, waardoor hij in beginsel alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade aan de jas (van het merk Nike) en de rugtas. Deze schadeposten zijn namelijk ontstaan door de openlijke geweldpleging, zoals onder 3 bewezen verklaard. Nu deze schadeposten ook niet zijn onderbouwd met stukken, zal de rechtbank de vordering (in zijn geheel) niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] door de bewezenverklaarde delicten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen zonder een nadere concrete onderbouwing. In dit geval heeft de normschending onder andere eruit bestaan dat het slachtoffer naar het bos is gelokt en dat hij door verdachte en zijn medeverdachten is bedreigd om ‘vóór maandag’ een bedrag van € 150,00 en/of € 200,00 af te geven. Vervolgens is hij getrapt op zijn onderbenen en is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn gezicht gehouden, terwijl deze gebeurtenissen werden gefilmd. De volgende dag zijn de beelden via social media verspreid. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij toegelicht dat het slachtoffer dit incident als traumatisch en vernederend heeft ervaren. Hij leeft met de angst dat het nogmaals zou kunnen gebeuren en daarom gaat hij niet veel naar buiten. De benadeelde partij heeft nog geen professionele hulp gezocht, omdat hij nog niet goed kan praten over wat is gebeurd. Hij heeft nog niet het vertrouwen om zijn gevoelens hierover met iemand te delen.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 500,00redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete verdere onderbouwing van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verdachte wordt - hoofdelijk - veroordeeld om het toegewezen bedrag van
€ 500,00 aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 500,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag, te weten 34 uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, te weten 34 uren, die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot
40 uren, van deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- naar school gaat volgens het rooster;
- meewerkt aan de begeleiding vanuit stichting ‘De moeder is de Sleutel’;
- meewerkt aan de behandeling van Levvel of een soortgelijk hulpverleningstraject die door de WSS noodzakelijk wordt geacht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 26 september 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij]ter hoogte van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 26 september 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.K. Mireku en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2023.
[...]