ECLI:NL:RBAMS:2023:3417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13.079910-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een vrijheidsstraf in Italië

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1983, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De officier van justitie heeft op 12 april 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 19 mei 2022, en dat de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon beoogt. De behandeling vond plaats op 11 mei 2023, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Italiaanse nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en acht maanden moet ondergaan, waarvan nog één jaar en vijf maanden resteert. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van de opgeëiste persoon, dat de reststraf onjuist is, niet slaagt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW) en dat er geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen beletselen zijn voor de overlevering, ook niet op basis van de detentieomstandigheden in Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon geen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.079910-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 25 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 12 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2022 door
the Office of the Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Turin, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgment no 157/2020, no. 22831/19 R.G. GIP issued on 29.1.2020 by the Preliminary lnvestigation Judge of the Court of Turin, final on 15.5.2020.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 29 januari 2020 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en vijf maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Door de opgeëiste persoon is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het EAB ten onrechte niet vermeldt dat van de reststraf nog 90 dagen moet worden afgetrokken. De in het EAB gemelde reststraf is daarom volgens hem niet correct.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Nog daargelaten dat de opgeëiste persoon zijn verweer niet heeft onderbouwd, dient een dergelijk verweer volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank in de uitvaardigende lidstaat te worden gevoerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet de duur van het (nog) te executeren deel van de vrijheidsstraf, maar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf doorslaggevend is bij de beoordeling van het overleveringsverzoek.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene
omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [4]
Bij brieven van 2 en 4 maart 2020 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat door Nederland overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. Deze brieven zijn in elke overleveringszaak geldig, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. [5]
Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie [naam] geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van voornoemde zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, voor de opgeëiste persoon het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor General attached to the Court of Appeal of Turin(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a. rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053
5.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804