ECLI:NL:RBAMS:2023:3456

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/751037-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse nationaliteit en rechtsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een zaak die al sinds 2019 loopt. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en beoordeeld of er sprake is van een reëel gevaar voor schending van zijn recht op een eerlijk proces in Polen, in het licht van de huidige situatie van de Poolse rechtsstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die de Poolse nationaliteit heeft, kan worden gelijkgesteld met een Nederlander op basis van zijn langdurig verblijf in Nederland. Dit is van belang voor de overlevering, omdat de rechtbank moet waarborgen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt overgeleverd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751037-19
RK nummer: 19/409
Datum uitspraak: 7 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2018 door
the Circuit Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
verblijfadres: [adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 maart 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Drenth, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen (aanvullende) vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de Poolse rechtstaat.
Zitting 17 mei 2019
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 17 mei 2019 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 7 maart 2019 bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink, de opgeëiste persoon, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, en zijn raadsman mr. V.S. Nolet, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 31 mei 2019
Bij tussenuitspraak van 31 mei 2019 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten beoordeeld. Ook heeft de rechtbank het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen over de grondrechten van de opgeëiste persoon (mede) bezien tegen de achtergrond van de Poolse rechtsstaat te beantwoorden.
Zitting 27 september 2019
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 27 september 2019 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 31 mei 2019 bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon, wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 11 oktober 2019
Bij tussenuitspraak van 11 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen zodat de rechtbank kan beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat specifiek de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
Zitting 21 februari 2023
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 21 februari 2023 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 11 oktober 2019 bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon, wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft geen (volledig) antwoord gegeven op de vragen die de rechtbank heeft gesteld in haar tussenuitspraak van 11 oktober 2019 in het kader van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze vragen behoeven echter geen antwoord meer, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 februari 2022 (C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)), waaruit volgt dat de opgeëiste persoon zelf feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen een concrete invloed op de behandeling van zijn strafzaak zullen hebben. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander op grond van de door hem overgelegde stukken.
De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een aan haar na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door de raadsman overgelegde stukken, waaronder arbeidsovereenkomsten, loonstroken en bankafschriften, blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Bovendien blijkt uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 16 februari 2023 dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Regional Court in Opole(Polen) heeft op 28 februari 2023 de volgende garantie gegeven:
The Regional Court in Opole the Third Criminal Division III], in the case of requested person [opgeëiste persoon] with court file reference III Kop 27/18, in reply to the letter of 28 February 2023 informs you that pursuant to Article 607j of the Polish Code of Criminal Procedure implementing Article 5 item 3 of the framework decision of the
Council 2002/584/JHA the executing state may stipulate at the time of surrender that the penalty of imprisonment or other measure involving a deprivation of liberty passed against this person will be served in this state.
Therefore, if the Court in Amsterdam decides to surrender [opgeëiste persoon] to Poland solely for the purpose of conducting criminal proceedings against him and stipulates in that decision that the penalty of imprisonment or other measure involving a deprivation of liberty passed against this person will be carried out in the Netherlands, the Polish court with jurisdiction over the case will immediately after the judgement issued in Poland becomes absolute and final issue a decision on the surrender of [opgeëiste persoon] to the state in which the European Arrest Warrant is being executed, that is to the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende, in aanmerking genomen dat uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarde ‘and stipulates (...) the Netherlands’ is voldaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Opole(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (