ECLI:NL:RBAMS:2023:35

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
13/238237-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket – JIRS (Interregionale Gespecialiseerde Rechtsmacht) in Nancy, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met illegale drugshandel, waaronder de invoer, opslag, levering en verkoop van cocaïne en heroïne in Frankrijk tussen 1 augustus 2017 en 2 april 2019.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 20 december 2022. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de officier van justitie de vordering niet tijdig had ingediend. De rechtbank verwierp dit verweer, aangezien de Overleveringswet (OLW) geen sanctie stelt op deze overschrijding en het Unierecht dit ook niet toestaat.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het EAB voldeed aan de vereisten van de OLW, met voldoende informatie over de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat er geen beletselen waren voor de overlevering, ook niet in verband met de detentieomstandigheden in de Franse gevangenis in Nîmes, omdat er een garantie was dat de opgeëiste persoon daar niet gedetineerd zou worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de feiten zoals die in het EAB zijn omschreven en de argumenten van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/238237-22
RK nummer: 22/4573
Datum uitspraak: 3 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering van 24 oktober 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2022 door het Parket – JIRS (Interregionale Gespecialiseerde Rechtsmacht) Nancy, Frankrijk, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Franse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Vordering officier van justitie

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, nu de officier van justitie de vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW, niet uiterlijk op de derde dag na de ontvangst van het EAB heeft ingediend.
De rechtbank overweegt dat de OLW geen sanctie stelt op voornoemde overschrijding. Het Unierecht staat het achterwege laten van de overlevering om de door de raadsman aangevoerde reden ook niet toe. [2] De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
aanhoudingsbevelvan 10 juni 2022 uitgevaardigd door de arrondissementsrechtbank van Nancy, met kenmerk: 18 015 000 056, JICABJIC18000002.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
4.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de omschrijving van de feiten niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de omschreven feiten is bijzonder summier weergegeven. Een daadwerkelijke uiteenzetting van de omstandigheden waaronder de feiten zouden zijn begaan ontbreekt. Uit de stukken is niet op te maken wat de precieze bijdrage van de opgeëiste persoon is geweest, van welke feiten specifiek hij wordt verdacht en onder welke omstandigheden hij deze zou hebben begaan. Zonder aanvullende informatie hierover dient de overlevering te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor genoemde vereisten, mede in aanmerking genomen dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. In het EAB wordt omschreven dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie die zich – kort gezegd – bezig heeft gehouden met illegale drugshandel (onder meer invoer, opslaan, leveren en verkopen van cocaïne en heroïne) in Frankrijk in de periode van 1 augustus 2017 tot 2 april 2019.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat in het EAB wordt omschreven waarop de verdenking is gebaseerd. Eventuele bewijsverweren kunnen in geval van overlevering pas aan de orde komen in de Franse strafprocedure. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen al om die reden niet tot weigering van de overlevering. [4]

7.Artikel 11 OLW

DetentieomstandighedenDe rechtbank heeft eerder geoordeeld [5] dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is bij brief van 12 december 2022 het volgende meegedeeld:
I hereby give you the guarantee that, in the event of transfer to France, Mr [opgeëiste persoon] will not be detained in the Nîmes prison
Gelet op deze garantie is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor omschreven reële gevaar op een onmenselijk of vernederende behandeling in de detentie-instelling in Nîmes voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Dit betekent dat de detentieomstandigheden in Nîmes geen beletsel voor de overlevering vormen.
Levenslang
De officier van justitie heeft gewezen op het feit dat sprake is van een eventuele levenslange gevangenisstraf in Frankrijk. Er bestaat echter een mogelijkheid tot herziening van die eventueel op te leggen straf. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 26 mei 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:3123).
De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een algemeen gevaar dat opgeëiste personen die in Frankrijk tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld, het risico lopen op een schending van artikel 4 van het Handvest.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [6]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is aangevangen in Frankrijk;
  • het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
  • de verdovende middelen zijn ingevoerd en in beslag genomen in Frankrijk;
  • de criminele organisatie acteert in Frankrijk.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie benoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9. Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket – JIRS (Interregionale Gespecialiseerde Rechtsmacht) Nancy, Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. Van Kesteren en mr. G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Vergelijk rechtbank Amsterdam 22 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3870
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Zoals blijkt uit onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.