ECLI:NL:RBAMS:2023:4132

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
22-1979
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering en de gevolgen van woonplaats in een niet erkend gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de AOW-uitkering van eiseres. Eiseres ontving vanaf 15 september 2012 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande, maar haar pensioen werd per 1 februari 2021 verlaagd omdat zij volgens de Sociale verzekeringsbank (SVB) niet meer in Nederland woonde, maar in een gebied in Israël waar Nederland geen sociaal zekerheidsverdrag mee heeft. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 6 april 2023 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde had een verklaring ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden had besloten dat eiseres recht had op een lager AOW-pensioen. Eiseres had weliswaar de intentie om te verhuizen naar een erkend gebied in Israël, maar de rechtbank stelde vast dat zij feitelijk nog in een gebied woonde dat internationaal niet erkend wordt als grondgebied van Israël. De rechtbank benadrukte dat de wet geen ruimte biedt om alleen rekening te houden met een intentie om te verhuizen zonder bewijs van daadwerkelijke verhuizing. Eiseres had geen overtuigend bewijs geleverd dat zij daadwerkelijk in het erkende gebied woonde.

De rechtbank concludeerde dat de SVB terecht het AOW-pensioen had herzien en het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. N. Diamant).

Procesverloop

Met de besluiten van 29 november 2021 heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf 1 februari 2021 herzien (het primaire besluit I) en het vanaf februari 2021 teveel betaalde pensioen teruggevorderd (het primaire besluit II).
Met het besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023 . Eiseres en de gemachtigde van verweerder waren met bericht van verhindering niet aanwezig.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres ontvangt vanaf 15 september 2012 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. Daarnaast ontvangt eiseres een tegemoetkoming KOB (Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen).
2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres laten weten dat zij vanaf februari 2021 een lager AOW-pensioen ontvangt, omdat zij vanaf 23 januari 2021 niet meer in Nederland, maar in een gebied in Israël woont waar Nederland geen sociaal zekerheidsverdrag mee heeft. Hierdoor kunnen uitkeringen niet of niet volledig uitbetaald worden. Met een afzonderlijk besluit van 29 november 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij het pensioen dat zij over de maanden februari 2021 tot en met november 2021 te veel heeft ontvangen, moet terugbetalen. Het betreft een bruto bedrag van in totaal € 5.729,07 bruto. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) een Nederlandse uitkering niet langer of niet geheel in alle landen wordt uitbetaald. Dit kan wel als Nederland afspraken heeft met een ander land over controle op uitkeringen (exportlanden). Tussen Nederland en Israël is een verdrag inzake sociale zekerheid gesloten. Doordat de Westelijke Jordaanoever (Westbank ), waar [plaats 2] gelegen is, internationaal niet wordt beschouwd als grondgebied van Israël, en eiseres volgens verweerder in [plaats 2] woont, heeft eiseres vanaf februari 2021 geen recht meer op een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande en ook niet op een inkomensondersteuning.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 8a, eerste en tweede lid, van de AOW heeft de pensioengerechtigde geen recht op toeslag als zij niet in Nederland woont. Als de pensioengerechtigde in het buitenland woont heeft deze enkel recht op toeslag als op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toeslag kan bestaan.
5. Op grond van artikel 33a, eerste lid, onder a en d, van de AOW heeft degene die recht heeft op ouderdomspensioen en woonachtig is in Nederland recht op een inkomensondersteuning. Ook degene die recht heeft op een ouderdomspensioen en woonachtig is op het grondgebied van:
1. een van de andere lidstaten van de Europese Unie;
2. een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
3. Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba; of
4. een land waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten of waar een besluit van een volkenrechtelijke organisatie inzake sociale zekerheid van kracht is;
heeft recht op een inkomensondersteuning.
6. Artikel 8a van de AOW is ingevoerd bij de Wet BEU. Met de Wet BEU is beoogd regelgeving tot stand te brengen waarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de rechtmatigheid te controleren van uitkeringen die aan personen in het buitenland worden verstrekt. Teneinde de rechtmatigheid van de uitkeringen te kunnen controleren zijn in verdragen bepalingen opgenomen omtrent de controleerbaarheid van de gegevens en de handhaafbaarheid van het recht op uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

7. In geschil is of verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiseres vanaf februari 2021 een verlaagd AOW-pensioen ontvangt en het vanaf februari 2021 teveel betaalde pensioen moet terugbetalen, omdat eiseres woont op de Westelijke Jordaanoever , dat internationaal niet is erkend als grondgebied van Israël.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in januari 2021 is verhuisd naar [plaats 1] in Israël. In oktober 2020 verbleef zij een paar dagen bij haar dochter in [plaats 2] en is daar besmet geraakt met Covid-19. Vanwege deze besmetting kon zij niet daadwerkelijk verhuizen naar [plaats 1] . Eiseres heeft stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de huisarts van 13 maart 2022 en een kopie van haar medische dossier in de Hebreeuwse taal. In de verklaring van de huisarts is te lezen dat eiseres vanwege haar medische toestand na een Covid-19 besmetting in oktober 2020 niet in staat was om te verhuizen. Deze situatie is sindsdien niet gewijzigd, aldus eiseres. Eiseres heeft wel de intentie om naar [plaats 1] te verhuizen. [plaats 1] ligt in een gebied in Israël dat wel internationaalrechtelijk is erkend als grondgebied van Israël.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet geen ruimte biedt om alleen rekening te houden met een intentie om te verhuizen. Op het moment dat eiseres besmet raakte met Covid-19 stond zij nog ingeschreven in Amsterdam en woonde zij nog niet in [plaats 1] . Nu eiseres de intentie om te verhuizen naar [plaats 1] niet heeft kunnen onderbouwen met bewijsstukken, gaat verweerder uit van de feitelijke woonsituatie. Volgens verweerder heeft eiseres vanaf de datum van de verhuizing gewoond in [plaats 2] en is zij daar ook ingeschreven. Dit blijkt uit het formulier levensbewijs van 24 oktober 2021 . Bovendien woont eiseres er nog steeds, aldus verweerder.
10. Uit een door eiseres overgelegde verklaring van de huisarts van 13 maart 2023 blijkt dat eiseres op dit moment niet in staat is te reizen vanwege haar medische toestand. De huisarts schrijft ook dat eiseres zijn patiënt is sinds oktober 2020 . Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de bedoeling had, dan wel heeft, om naar [plaats 1] te verhuizen.
11. Uit rechtspraak blijkt dat bij de beoordeling van ingezetenschap moet worden gekeken naar alle relevante omstandigheden. Weliswaar heeft eiseres de intentie uitgesproken dat zij wil verhuizen naar [plaats 1] , maar of dat ook daadwerkelijk zal plaatsvinden was ten tijde van verweerders besluit onzeker. Eiseres heeft haar stelling dienaangaande niet onderbouwd. Uit de verklaring van de huisarts van 13 maart 2023 blijkt immers dat eiseres niet in staat is te reizen en daarom in [plaats 2] verblijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op goede gronden is uitgegaan van de feitelijke woonsituatie, te weten woonplaats [plaats 2] . Nu [plaats 2] is gelegen op de Westelijke Jordaanoever , en Nederland daarmee geen verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, heeft verweerder het AOW-pensioen per 1 februari 2021 op goede gronden herzien en terecht het teveel betaalde bedrag vanaf februari 2021 teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

12. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
Griffier
Rechter
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G. Elfferich, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.