ECLI:NL:RBAMS:2023:427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.262.007-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor vrijheidsstraf en opname in ontwenningskliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht München. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Hongarije is geboren en in Duitsland een vrijheidsstraf van drie jaren en twee maanden heeft opgelegd gekregen, alsmede een opname in een ontwenningskliniek. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de verweren van zijn raadsman, die onder andere stelden dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zitting in Duitsland en dat de informatie in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft ook de proportionaliteit van de overlevering beoordeeld en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de eisen van de OLW en het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de Duitse rechterlijke autoriteiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de procedure is openbaar behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.262.007-22
RK nummer: 22/4746
Datum uitspraak: 12 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2022 door het
Amtsgericht München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Amtsgericht Münchenvan
6 augustus 2021 met zaaknummer 1122 Ls 384 Js 183012/18 (2).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en twee maanden, alsmede een opname in een ontwenningskliniek, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon in Duitsland 114 dagen in voorarrest doorgebracht. Die dagen zullen met de uit te zitten vrijheidsstraf worden verrekend. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Door de raadsman is bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon te kennen heeft gegeven dat hij niet bij de zitting aanwezig is geweest. De Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit stelt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was, maar dit volgt niet uit het vonnis. Evenmin doet zich één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW voor. Indien de rechtbank nog geen aanleiding ziet om de overlevering te weigeren, wordt verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen voor het inwinnen van nadere informatie.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de aan het EAB ten grondslag liggende beslissing heeft geleid. Dat in het vonnis geen passage aan de aanwezigheid van de opgeëiste persoon is gewijd, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om niet van de informatie in het EAB uit te gaan.

5.Genoegzaamheid

Door de raadsman is aangevoerd dat niet duidelijk is welke straf aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder f, OLW dient het EAB informatie over de opgelegde straf of maatregel te bevatten. Voor de opgeëiste persoon moet duidelijk zijn wat de opgelegde straf of maatregel is waarvoor hij wordt overgeleverd. Onduidelijk is wat voor een straf de opgeëiste persoon in Duitsland moet uitzitten omdat dit onvoldoende blijkt uit het EAB en de stukken. Uit het vonnis dat de Duitse justitiële autoriteit heeft verstrekt blijkt dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van drie jaren en twee maanden moet ondergaan, alsmede in een
rehabilitation centerwordt geplaatst. De vraag is of opname in een dergelijk center de straf is of naast een straf wordt opgelegd en hoe lang de opgeëiste persoon nog moet zitten, gelet op het feit dat hij al vier maanden in voorarrest heeft gezeten. Het is onduidelijk of hij eerst in een
rehabilitation centermoet zitten en daarna de vrijheidsstraf moet uitzitten. Overlevering kan niet plaatsvinden zo lang niet duidelijk is hoe lang de opgeëiste persoon nog moet zitten. Daarom moet de overlevering worden geweigerd, dan wel moet het onderzoek worden aangehouden voor het opvragen van nadere informatie.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een vrijheidsstraf en een gedwongen opname in een afkickkliniek. Het is duidelijk waarvoor de straf is opgelegd en de specialiteit is gewaarborgd. De rechtbank heeft eerder toegestaan dat overlevering voor vrijheidsbenemende maatregelen kan worden toegestaan. De reststraf wordt niet in de uitvoerende lidstaat getoetst. Er moet slechts worden getoetst of aan de opgeëiste persoon een straf of maatregel is opgelegd met een duur van tenminste vier maanden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast zij bij uitspraak van 12 april 2018 [1] reeds eerder over een vergelijkbare zaak heeft geoordeeld.
In die uitspraak heeft de rechtbank onder andere geoordeeld dat
  • onder vrijheidsstraffen, op grond waarvan de overlevering kan worden bevolen, ook de naast of in de plaats van een straf op te leggen maatregelen tot vrijheidsbeneming worden bedoeld;
  • de in de artikelen 2, eerste lid, en 7, eerste lid, onder b, van de OLW tot uitdrukking gebrachte eis van een vrijheidsstraf voor de duur van ten minste vier maanden betrekking heeft op de duur van de opgelegde vrijheidsstraf (of vrijheidsbenemende maatregel) en niet op de duur van het daarvan (nog) ten uitvoer te leggen deel;
  • huisvesting in een ontwenningscentrum een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is in Duitsland;
  • om die reden de overlevering ook voor de vrijheidsbenemende maatregel in de ontwenningskliniek kan worden bevolen.
In de onderhavige zaak is aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van drie jaren en twee maanden opgelegd. Deze gevangenisstraf moet hij na aftrek van 114 dagen voorarrest nog uitzitten en wordt voorafgegaan door de opname in de ontwenningskliniek.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn het EAB en de aanvullende informatie op dit punt genoegzaam. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak uit 2018 verwerpt de rechtbank het verweer.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

7.Proportionaliteitsbeginsel

Ten slotte heeft de raadsman namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij een beroep op het proportionaliteitsbeginsel doet. Het gaat om relatief kleine hoeveelheden verdovende middelen en stoffen en alhoewel de opgeëiste persoon relatief kort in Nederland woont, heeft hij hier te lande een bestaan opgebouwd. Daarom is hij van mening dat het EAB disproportioneel en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is omdat er andere mogelijkheden dan het uitvaardigen van een EAB voor de hand liggen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer, dat naar de rechtbank begrijpt inhoudt dat de overlevering onevenredig zou zijn, niet slaagt. Het EAB is
uitgevaardigd door een Duitse rechter en het feit dat er wellicht andere mogelijkheden waren geweest dan het uitvaardigen van het EAB maakt niet dat het uitvaardigen van een EAB disproportioneel is. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Duitse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan heeft getoetst. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan dit uitgangspunt worden verlaten. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht is daarvoor niet voldoende. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht München(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.