Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 december 2022 en de daarin vermelde stukken, waarbij het proces-verbaal ten onrechte de eerder geplande datum van 23 november 2022 vermeldt,
- de e-mail van mr. Mengelberg van 17 december 2022 met als bijlage het proces-verbaal van de behandeling van de rangregeling, gehouden op 7 februari 2022.
2.De feiten
verzoeker[ [verweerder] , rb]
voorwaardelijk€ 3.999,-
UDB
pondsgewijsaanspraak, waarbij moet worden uitgegaan van de navolgende bedragen:
3. Ter zake van concurrente vorderingen voorwaardelijk
verzoeker€ 1.475.771,00 en
UDB€ 1.035.600,00 en
€ 2.760.910,40; subsidiair een bedrag van € 2.361.695,40; meer subsidiair een bedrag van € 1.167.185,12.
3.Het geschil
£ 1.672.017,00 niet erkent, althans enige nog in te stellen vordering van [verweerder] strekkende tot erkenning van vermeende vorderingen van [verweerder] jegens PM afwijst, en te bepalen dat [verweerder] géén aanspraak kan maken op de executieopbrengst uit hoofde van de gelegde beslagen ten laste van PM onder ABN AMRO, zoals thans door de deurwaarder wordt gehouden; en
4.De beoordeling
€ 1.620.592,08, voor een gedeelte te vermeerderen met wettelijke rente (vordering A). Deze vordering wordt niet betwist door [verweerder] . Daarmee staat vast dat UDB in ieder geval een vordering van die hoogte op PM heeft. Deze vordering zal als onvoorwaardelijk worden erkend overeenkomstig de voorlopige staat van verdeling.
€ 1.035.600,00uit hoofde van door UDB geleverde Oranjeboom producten (vordering B), en een vordering van
€ 1.155.560,00uit hoofde van het voortijdig beëindigen van de Bonded Warehousing Agreement (vordering C). Deze vorderingen zijn onderwerp van gerechtelijke procedures en zijn om die reden voorwaardelijk opgenomen in de voorlopige staat van verdeling. [verweerder] heeft geen bezwaar geuit tegen de aldus opgenomen vorderingen. Voor zover UDB heeft bedoeld deze vorderingen onvoorwaardelijk te laten erkennen wordt dit gepasseerd nu daarvoor geen grondslag is aangevoerd. Deze vorderingen zullen voorwaardelijk erkend worden overeenkomstig de voorlopige staat van verdeling. Alhoewel [verweerder] met haar vordering een invulling van de voorwaarde heeft gevraagd zal deze niet worden opgenomen nu die reeds is opgenomen in de beschikking van de rechter-commissaris van 3 januari 2022.
£ 1.672.017, vermeerderd met rente en kosten. Dit vonnis is onherroepelijk en dus onaantastbaar. Het bestaan van de vorderingen staat hiermee vast. Het opnieuw ter discussie stellen in deze renvooiprocedure is niet aan de orde. Een Nederlandse rechter kan een beslissing van de Cypriotische rechter, een ambtsgenoot uit een land dat lid is van de Europese Unie, niet terzijde schuiven gelet op artikel 36 lid 1 en artikel 45 Brussel I bis (met uitzonderingen die zich hier niet voordoen). [verweerder] wijst in dit verband nog naar het arrest
Diageo/Simiramidavan de Hoge Raad. [2] Zelfs in het geval een beslissing van een rechtbank in een lidstaat strijd oplevert met Europese wetten, en dus zelfs als sprake is van een onjuiste beslissing van een rechtbank in een lidstaat, moet die uitspraak in andere lidstaten worden erkend. Dit geldt ook
alszou blijken dat sprake is van nietigheid wegens strijd met de goede zeden, een onrechtmatige daad of een geslaagd beroep op de Actio Pauliana, zoals UDB betoogt. Er moet aldus uitgegaan worden van de juistheid van het Cypriotische vonnis.
5.De beslissing
€ 1.620.592,08, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
een bedrag van € 1.475.771,00 en een bedrag van £ 1.672.017,00, te vermeerderen met wettelijke rente van 2% per jaar over deze bedragen vanaf 18 juni 2021 tot aan de rangregeling;