ECLI:NL:RBAMS:2023:4402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/751546-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van een Poolse onderdaan met betrekking tot een vrijheidsstraf

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 11 april 2017, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1988. De behandeling van het EAB vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Engwegen, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 3 september 2020 werd het onderzoek geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Poolse rechtsstaatkwestie.

Op 25 mei 2023 werd de behandeling voortgezet, waarbij de rechtbank vaststelde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken. Desondanks was de rechtbank verplicht om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon verklaarde dat zijn persoonsgegevens correct waren en dat hij de Poolse nationaliteit had. De rechtbank beoordeelde de grondslag en inhoud van het EAB, dat verwees naar een eerder vonnis van de lokale rechtbank in Łobez, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank wees het verzoek tot gelijkstelling met een Nederlander af, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, en deze uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751546-17
Datum uitspraak: 8 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juni 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 april 2017 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 3 september 2020
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 september 2020, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Engwegen, advocaat te Echt, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is voor onbepaalde geschorst om de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie af te wachten naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen over de Poolse rechtsstaatkwestie.
Zitting 25 mei 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 25 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Engwegen, advocaat te Echt, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Local Court in Łobez of 14 September 2012(referentienummer: II K 456/12).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Op 31 mei 2016 heeft
the Local Court in Bialogard VII Satellite Criminal Department in Swidwinde tenuitvoerlegging van deze straf bevolen, omdat de opgeëiste persoon niet aan de voorwaarden die hem waren opgelegd, had voldaan. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en vijf dagen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994)
en
overtreding van artikel 9, eerste lid, WVW 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij stelt dat de opgeëiste persoon in ieder geval reeds sinds mei 2018 in Nederland woont en werkt. Hij heeft weliswaar niet steeds ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen, maar hij woonde hier wel en zijn inkomen uit arbeid was steeds voldoende. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman op 22 mei 2023 diverse arbeidsovereenkomsten, huurovereenkomsten en financiële stukken overgelegd, waaronder jaaropgaven over de jaren 2018 tot en met 2022. Ten aanzien van het jaar 2023 zijn er salarisspecificaties van de opgeëiste persoon overgelegd ter onderbouwing van zijn inkomsten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling in aanmerking komt, nu zijn inkomen in 2019 en 2020 te laag was, en hij zich pas in 2020 op een vast adres heeft ingeschreven. Er is om die reden geen informatie opgevraagd bij de IND.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank overweegt allereerst dat, nu de stukken eerst twee dagen voor de zitting zijn overgelegd, deze in beginsel te laat zijn aangeleverd. Los daarvan geldt dat zelfs als de rechtbank deze stukken zou betrekken bij het beroep op gelijkstelling, dit beroep bovendien niet kan slagen. Uit de stukken die zijn overgelegd blijkt wel dat de opgeëiste persoon een periode in Nederland heeft verbleven, maar dat hij ook vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, is daarmee niet aangetoond. Dat betekent dat op basis van de aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. Het verweer wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 9 en 176 WVW 1994 en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.