ECLI:NL:RBAMS:2023:4572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/1462, 22/1952 en 22/2146
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een extra bouwlaag in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2023, zijn de beroepen van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een omgevingsvergunning te verlenen voor het optoppen van een pand in Amsterdam beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder terecht als belanghebbende is aangemerkt en dat de verweerder de aanvraag correct heeft getoetst aan het oude bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de vergunninghouder economisch eigenaar is van de panden en dat er geen reden is om aan te nemen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunninghouder niet zonder toestemming van de VvE kan worden uitgesloten van het belanghebbend zijn, omdat er mogelijkheden zijn om vervangende toestemming te vragen bij de civiele rechter. De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de weigeringsgronden uit de Wabo niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft de eisers in hun argumenten over privaatrechtelijke belemmeringen en andere belangen niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/1462, 22/1952 en 22/2146
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaken tussen
AMS 22/1462
[eisers 1] ,uit De Rijp
en [eisers 1], uit Amsterdam, eisers,
(gemachtigde: mr. G.H. Schoorl),
AMS 22/1952
[eiseres], uit Amsterdam, eiseres,
AMS 22/2146
[eisers 2], uit Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. R.H. van Duivenboden),
hierna tezamen aangeduid als: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] ,uit Amsterdam, vergunninghouder.
Inleiding
1.1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning [1] te verlenen voor een extra bouwlaag op het pand de [adres 1] (hierna: het pand) in Amsterdam.
1.2 Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3 De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2023 gezamenlijk op zitting behandeld. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen zonder hun gemachtigde. [eiser 6] en [eiser 7] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2.1 Vergunninghouder is eigenaar van het pand. Het pand telt drie bovengrondse etages. Op 14 juli 2017 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het “optoppen van een pand”.
2.2 Met een besluit van 30 augustus 2017 heeft verweerder geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Op de locatie geldt het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’, gedeeltelijk herzien door het ‘[bestemmingsplan 2]’. Op de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft rust de bestemming ‘Woongebied 1’ en ‘Tuinen en Erven’. Volgens verweerder is het bouwplan in strijd met artikel 17 van de bestemmingsplanregels. Met een besluit van 2 april 2019 is het bezwaar van vergunninghouder ongegrond verklaard. Vergunninghouder is hiertegen in beroep gekomen bij deze rechtbank [2] .
2.3 Deze rechtbank heeft het beroep van vergunninghouder met een uitspraak van 2 september 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van vergunninghouder. Anders dan verweerder, heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat de op de plankaart opgenomen bestemming en de daarbij behorende planregels, op zichzelf en in samenhang met elkaar voldoende duidelijk zijn om te kunnen vaststellen dat geen sprake is van strijd van het bouwplan met het bestemmingsplan. Volgens de rechtbank heeft het college de omgevingsvergunning niet op goede gronden geweigerd.
2.4 Met het bestreden besluit van 1 december 2021 heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van vergunninghouder en het bezwaar gegrond verklaard. Aan vergunninghouder is alsnog de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het project bestaat uit het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo) en heeft aan de vergunning voorschriften verbonden. Aan de vergunning ligt een stedenbouwkundige beoordeling en een beoordeling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit ten grondslag. Overwogen is dat het project in overeenstemming is met de gebruiks- en bouwbepalingen uit het toepasselijke bestemmingsplan.
2.5 Eisers zijn tegen het bestreden besluit in beroep gegaan. Eisers [eisers 1] zijn woonachtig in de overige woningen van het pand [adres 1] . Eisers [eisers 2] zijn woonachtig in het pand [adres 2] . Eiseres [eiseres] woont in het pand [adres 3] .
Beoordeling van de beroepen
3.1 De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2 De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3 De voor de beoordeling van de beroepen van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Belanghebbendheid vergunninghouder
4.1 Eisers voeren aan dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Volgens eisers heeft vergunninghouder geen toestemming van de VvE om de dakopbouw te realiseren. Dit betekent dat vergunninghouder geen belanghebbende is bij het verzoek om vergunning en dat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2 De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de belanghebbendheid de hoofdregel geldt dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek tot het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
4.3 De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om vergunninghouder niet als belanghebbende aan te merken. Niet betwist is dat vergunninghouder economisch eigenaar is van de panden [adres 7] en [adres 5] en deels juridisch eigenaar is van het pand [adres 1] . Weliswaar is er op dit moment geen toestemming van de VvE voor het realiseren van de dakopbouw, maar dit betekent niet dat op voorhand valt uit te sluiten dat het bouwplan onuitvoerbaar is. Voor vergunninghouder staat de mogelijkheid open om vervangende toestemming te vragen bij de civiele rechter.
Bestemmingsplan, stedenbouwkundige beoordeling en het toe te passen recht
5.1. Eisers [eisers 2] voeren aan dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de planregels. In hoeverre een pand beeldbepalend is, hangt volgens eisers af van de omliggende panden, ook indien alleen naar de beeldbepalendheid van het pand zelf wordt gekeken. In dit gedeelte van de [adres 6] , waarin de meeste panden bestaan uit drie lagen met een kap, wordt een enkel pand dat wordt opgetopt tot vier bouwlagen met een kap, in één klap zeer beeldbepalend op een opvallende en storende wijze, ongeacht de architectonische afwerking. Artikel 17 van de planregels beoogt de omgeving juist tegen dergelijke verstoringen te beschermen, aldus eisers. Volgens eisers geldt bovendien inmiddels een nieuw bestemmingsplan “[bestemmingsplan 3]”, vastgesteld op 7 november 2019. Dit bestemmingsplan laat helemaal geen optopping toe. Volgens eisers had verweerder de aanvraag bij het nemen van het bestreden besluit moeten toetsen aan het nieuwe bestemmingsplan. Verder voeren eisers aan dat de uitkomst van de nieuwe stedenbouwkundige beoordeling gekunsteld is en in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan.
5.2 De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] bij het nemen van een besluit op een aanvraag in beginsel het recht moet worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering moet verweerder het ten tijde van het indienen van een aanvraag om een vergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, niet meer geldende recht toepassen, maar uitsluitend indien ten tijde van het indienen van de aanvraag sprake was van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
5.3 In de uitspraak van 2 september 2021 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 5, in samenhang met artikel 17 van de planregels uit het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’. In die uitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de beoordeling van het beeldbepalend bouwwerk alleen betrekking mag hebben op het bouwwerk zelf. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu van dat oordeel af te wijken.
5.4 In de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde stedenbouwkundige beoordeling is geconcludeerd dat de hoogwaardige karakteristieken die het pand kenmerken, niet door het bouwplan worden aangetast. Het bouwplan is een verandering in geringe mate, die overeenstemt met de oorspronkelijke karakteristiek. De rechtbank ziet geen reden om aan deze beoordeling te twijfelen. Eisers hebben hun standpunt verder ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld door het inbrengen van een deskundig tegenadvies.
5.5 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 1]’. Verweerder heeft het bouwplan bij het nemen van het bestreden besluit daarom terecht getoetst aan de regels in dat bestemmingsplan.
Bouwbesluit 2012, privaatrechtelijke belemmering en overige belangen
6.1 Eisers [eisers 2] voeren aan dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Volgens eisers hebben zij geen toestemming gegeven, terwijl sprake is van een mandelige fundering en bouwmuur. Verder is er volgens eisers sprake van strijd met en belemmering van vergunde verbruiksmogelijkheden. Volgens eisers beschikken ze sinds 2021 over een vergunning voor een dakterras. Als de optopping wordt gerealiseerd, dan zullen eisers bovendien substantieel rendement missen van de zonnepanelen op het dak en daarnaast ook minder privacy en zonlichttoetreding hebben op het vergunde dakterras. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met hun belangen.
6.2 Ook eiseres [eiseres] voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar belangen. Volgens eiseres neemt het bouwplan veel licht weg uit haar huis op de begane grond, waardoor er ook minder warmte is. Dit leidt tot hogere stook- en elektriciteitskosten.
6.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ moet toetsen aan de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteiten in strijd is met één of meer genoemde weigeringsgronden. Dit betekent ook dat de omgevingsvergunning moet worden verleend als de bouwactiviteit in overeenstemming is met de toetsingsgronden. In dat geval is sprake van een zogenoemde ‘gebonden beschikking’.
6.4 Voor zover eisers bedoelen te stellen dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012 in verband met de belasting van de optopping voor de fundering van [adres 2] , volgt de rechtbank dit niet. De toets die verweerder in dit verband moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [4] Verweerder heeft de constructieve gegevens beoordeeld en akkoord bevonden. Eisers hebben geen tegenrapport overgelegd. De rechtbank ziet daarom geen reden om te oordelen dat het niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit.
6.5 Zoals de rechtbank in 5.5 heeft overwogen, past het bouwplan binnen het bestemmingsplan. Er zijn ook geen andere weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo van toepassing. Verweerder heeft in dit geval dus geen ruimte om de omgevingsvergunning op andere gronden, zoals bijvoorbeeld het bestaan van een privaatrechtelijke belemmering, te weigeren. [5] Om die reden wordt evenmin toegekomen aan een belangenafweging voor wat betreft de overige door eisers gestelde geschonden belangen ten gevolge van het bouwplan.
Hoorplicht
7.1 Namens eisers [eisers 2] is op de zitting nog aangevoerd dat eisers ten onrechte niet zijn gehoord nadat de omgevingsvergunning is verleend.
7.2 Nu verweerder op zitting heeft kunnen reageren, ziet de rechtbank geen aanleiding deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eisers te horen. Na de eerdere uitspraak van deze rechtbank heeft verweerder met het bestreden besluit opnieuw op het bezwaar van vergunninghouder beslist. In het Gemeenteblad stond ten onrechte een bezwaarclausule in plaats van een beroepsclausule vermeld. De ingediende bezwaarschriften heeft verweerder als beroepschriften doorgestuurd naar de rechtbank. De vermelding van een verkeerde rechtsmiddelenclausule maakt niet dat een beroepsprocedure ineens een bezwaarprocedure wordt en verweerder een hoorzitting moest houden. De beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8.1 De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
8.2 Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van C.K. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Bestemmingsplan “[bestemmingsplan 1]”

2.Bestemmingsvoorschriften (Plankaart 1)

Woongebied 1 (WG1)
Artikel 5
DoeleindenLid 1. De gronden op de plankaart aangewezen voor ‘Woongebied 1’
(WG1) zijn bestemd voor:
a. wonen op de begane grond en in het souterrain (…);
b. wonen op de overige bouwlagen (…);
(…)
BouwvoorschriftenLid 5. Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart alsmede de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak zowel onder- als bovengronds worden gebouwd, met inachtneming van het overige in dit lid bepaalde;
b. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd;
c. bebouwing mag uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
d. het aantal bovengrondse bouwlagen bedraagt maximaal het op de plankaart aangegeven aantal, met dien verstande, dat de maximale hoogte van de begane grond (eerste bouwlaag) 4m1 en maximale hoogte van de overige bouwlagen 3 m1 bedraagt;
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m1 mag bedragen, behoudens verlichtingsarmaturen;
f. indien het maximaal aantal bouwlagen wordt gebouwd, dient ter plaatse van de aanduiding “kap” de dakhelling en de vorm van de kap aan te sluiten bij de kap aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan of de kap van de belendende panden met dien verstanden dat de dakhelling niet minder mag bedragen dan 50° en niet meer dan 80° en de maximale hoogte van de “kap” 3 m1 bedraagt;
g. de dakhelling van de kap in sub f, mag worden overschreden voor dakkapellen, historische gevelelementen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer beslaan dan de helft van de breedte van het dakvlak;
h. het samenvoegen van panden mag niet plaatsvinden zodanig dat dit ten koste gaat van de (verticale) geleding van de gebouwen die worden samengevoegd.

3.Aanvullende Bestemmingsbepalingen ( Plankaart 2)

Algemene bepaling met betrekking tot beeldbepalende
panden (orde 1, 2 en 3)
Artikel 17
DoeleindenLid 1. De op de plankaart 2 voor ‘Beeldbepalende panden, orde 1’
‘Beeldbepalende panden, orde 2’ en ‘Beeldbepalende panden, orde 3’
aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden
aangewezen bestemmingen op plankaart 1 (basisbestemming),
aangewezen als beeldbepalend pand.
BouwvoorschriftenLid 2. De bebouwing op de gronden als bedoeld in lid 1 dient te worden
gehandhaafd in de uiterlijke staat waarin zij zich ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan bevindt. Verbouw
en/of uitbreiding van de bouwwerken is alleen dan toegestaan,
indien dit:
a. betrekking heeft op herstel van de oorspronkelijke waarden;
b. strikte toepassing van het bepaalde in lid 2 zou leiden tot een
onevenredige inbreuk van de gebruiksmogelijkheden van de gronden
en bouwwerken;
c. geen afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende kenmerken van
het bouwwerk.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Geregistreerd onder zaaknummer AMS 19/2621.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2619.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3067