Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
de stichting Stichting Stadgenoot
[naam gedaagde]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- het instructievonnis waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de rolmededeling waarin dit verzoek is toegestaan;
- de conclusie van antwoord, met bijlagen;
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
“
Artikel 8 Wijziging van de huurWij verhogen jaarlijks uw huur. Wij sturen u schriftelijk ons voorstel tot verhoging. Dit gebeurt minimaal twee maanden voordat de wijziging ingaat of in ieder geval binnen de wettelijke termijn. In ons voorstel vindt u:- uw op dat moment geldende huurprijs- het percentage waarmee wij uw huurprijs wijzigen-de voorgestelde huurprijs- de datum van ingang van de voorgestelde huurprijs”
1. Een voorstel tot wijziging van de huurprijs moet tenminste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de wijziging schriftelijk worden gedaan.
Vordering en verweer
€ 50,- is verhoogd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Beoordeling
ambtshalve toetsing rechten consument
Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de Lid-Staten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.De dertiende overweging van de richtlijn luidt:
Overwegende dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten waarin bedingen van overeenkomsten met consumenten, direct of indirect, worden vastgesteld, worden geacht geen oneerlijke bedingen te bevatten; dat het bijgevolg niet nodig blijkt bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen dan wel beginselen of bepalingen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, aan de bepalingen van deze richtlijn te onderwerpen; dat in dat verband onder de term “dwingende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen” tevens de regels vallen die volgens de wet van toepassing zijn tussen de overeenkomstsluitende partijen wanneer er geen andere regeling is overeengekomen.In het arrest van 6 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:555) oordeelde het Europese Hof van Justitie:
1) Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het beding dat is opgenomen in een tussen een consument en een verkoper gesloten leningsovereenkomst, niet noodzakelijk de dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van het overeenkomstige nationale recht moet overnemen of daar uitdrukkelijk naar moet verwijzen teneinde onder de in die bepaling bedoelde uitsluiting van de werkingssfeer van die richtlijn te vallen, maar dat het volstaat dat het beding inhoudelijk gelijkwaardig is aan die dwingende bepaling, hetgeen betekent dat het dezelfde normatieve inhoud heeft.2) Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat om te bepalen of een beding in een tussen een consument en een verkoper gesloten leningsovereenkomst onder de in die bepaling bedoelde uitsluiting van de werkingssfeer van deze richtlijn valt, het irrelevant is dat die consument er niet van op de hoogte was dat dit beding een dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van nationaal recht overneemt.Voorts overwoog het Europese Hof in dit arrest onder meer:
25 Bijgevolg kan een contractueel beding slechts een dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling „overnemen” in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 indien dit beding de normatieve inhoud van een op de betrokken overeenkomst van toepassing zijnde dwingende bepaling weergeeft, zodat het beding kan worden geacht concreet dezelfde rechtsregel tot uiting te brengen als die waarnaar in die dwingende bepaling wordt verwezen. Dit is niet alleen het geval wanneer het contractuele beding letterlijk overeenstemt met de dwingende bepaling of uitdrukkelijk daarnaar verwijst, maar ook wanneer dat beding – hoewel in andere bewoordingen uitgedrukt – inhoudelijk gelijkwaardig is aan die dwingende bepaling.26 In casu staat het aan de verwijzende rechter om de nodige beoordelingen te verrichten, waarbij hij met name rekening moet houden met de aard, de algemene opzet en de bepalingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leningsovereenkomst alsook met de juridische en feitelijke context ervan, om te bepalen of artikel 1578 van het oud burgerlijk wetboek, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13, is overgenomen in het in het hoofdgeding aan de orde zijnde contractuele beding.(…)32 Bovendien heeft het Hof bij de uitlegging van dat artikel 1, lid 2, reeds geoordeeld dat de in die bepaling bedoelde uitsluiting van de werkingssfeer van deze richtlijn geldt zelfs wanneer de verkoper zijn informatie- en transparantieverplichting niet is nagekomen. (zie in die zin beschikking van 14 oktober 2021, NSV en NM, C87/21, niet gepubliceerd, EU:C:2021:860, punt 42).