ECLI:NL:RBAMS:2023:4796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
13/268082-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en wapenbezit na schietincidenten in Amsterdam en Almere

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot doodslag en wapenbezit. De verdachte had op 16 oktober 2022 in de IJ-hal van het Centraal Station in Amsterdam met een geladen pistool op een man geschoten, wat resulteerde in een schotwond bij het slachtoffer. Een week later, op 23 oktober 2022, schoot hij in Almere op een ander slachtoffer, die hierdoor verlamd raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM). De verdachte moet ook een schadevergoeding van meer dan 23.000 euro betalen aan de slachtoffers. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat de verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat hij in paniek handelde tijdens de incidenten. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie van onmiddellijke dreiging verkeerde op het moment van de schietincidenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.268082.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/268082-22
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. M.D. Rijnsburger en L. Pothast naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat

1.hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

(artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de buik en/of zij, in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht door met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting van die [slachtoffer 1] ;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 302 Wetboek van Strafrecht)

2.hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de voet
,in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht door met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting van die [slachtoffer 2] ;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 302 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere (onbekend gebleven) persoon/personen, te weten voorbijganger(s) in de IJ-hal van het Centraal Station, opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van en/of in de nabijheid van die voornoemde persoon/personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan om een of meerdere (onbekend gebleven) persoon/personen, te weten voorbijganger(s) in de IJ-hal van het Centraal Station, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van en/of in de nabijheid van die voornoemde persoon/personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 302 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van Categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
5.
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de buik, in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht door met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting van die [slachtoffer 3] ;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 302 Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Almere, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.
(artikel 26 Wet wapens en munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Raadsman Rijnsburger heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde. Het schieten in de richting van de benen van [slachtoffer 2] brengt geen aanmerkelijke kans op de dood met zich en verdachte is zich niet bewust geweest van deze kans en ook blijkt niet dat hij deze kans heeft aanvaard. Verdachte heeft in blinde paniek gehandeld en op geen enkel moment nagedacht over de mogelijkheid dat hij iemand anders dan zijn belager zou kunnen raken, laat staan dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de overige ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard op grond van de verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Overwegingen
Verdachte bevond zich in de - blijkens de beelden - drukke IJ-hal van het Centraal Station te Amsterdam. Aldaar is hij in gevecht geraakt met [slachtoffer 1] en diens vrienden. Vervolgens heeft verdachte ervoor gekozen om zijn vuurwapen te pakken en daarmee van korte afstand op een wegrennende [slachtoffer 1] te schieten. Nadat de kogel door de romp van [slachtoffer 1] was gegaan is de kogel ook door de voet van omstander [slachtoffer 2] gegaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in paniek heeft geschoten. Gesteld noch gebleken is dat verdachte een kundige of geoefende schutter is.
Onder die omstandigheden acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer 2] en andere toevallige omstanders dodelijk zouden worden getroffen. Aldus heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard dat één of meer personen, zoals [slachtoffer 1] en willekeurige (bewegende) omstanders in diens directe nabijheid, waaronder [slachtoffer 2] , door zijn handelen zouden komen te overlijden. Verdachte heeft minst genomen dan ook het voorwaardelijke opzet op hun dood gehad.
De rechtbank volgt niet de stelling van de verdediging, dat het schieten door verdachte op de benen van [slachtoffer 2] geen aanmerkelijke kans op de dood met zich heeft gebracht. Verdachte heeft [slachtoffer 2] voor het schieten namelijk niet gezien en kan dus niet gericht hebben geschoten op zijn benen. Zijn voet bevond zich bij toeval in de baan van de kogel, nadat deze het lichaam van [slachtoffer 1] had gepasseerd.
4.3.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, lid 3, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met hierna volgende opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten komt.
Met betrekking tot het onder 1 primair, 2, primair, 3 primair, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde:
1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het is juist, dat ik op 16 oktober 2022 een geladen enkelloops kogelgeweer bij mij had, dat ik daarmee in de IJ-hal van het Centraal Station te Amsterdam op [slachtoffer 1] heb geschoten, dat ik [slachtoffer 1] ook heb geraakt en dat de kogel vervolgens in de voet van [slachtoffer 2] terecht is gekomen. Op dat moment waren best wel wat personen aanwezig in de IJ-hal van het Centraal Station. Het is ook juist, dat ik op 23 oktober 2022 hetzelfde enkelloops kogelgeweer bij mij had, dat ik daarmee te Almere op [slachtoffer 3] heb geschoten en dat ik [slachtoffer 3] ook heb geraakt. Het enkelloops kogelgeweer waarover ik het heb, betreft het wapen dat later door de politie in de woning van [naam] te [plaats] is aangetroffen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde:
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2022219316-30 van 1 november 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (doorgenummerde pagina 114 en verder).
3. Een geschrift, zijnde een brief van 9 december 2022 met bijlagen van het Amsterdam UMC, betreffende medische informatie van [slachtoffer 1] (doorgenummerde pagina 133 en verder).
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde:
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2022219316-12 van 24 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (doorgenummerde pagina’s 1 en 2).
5. Een geschrift, zijnde een brief van 16 oktober 2022 van het OLVG, betreffende medische informatie van [slachtoffer 2] (doorgenummerde pagina’s 131 en 132)
Met betrekking tot het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
6. Een proces-verbaal bevindingen camerabeelden NS op het CS met nummer 2022219316 van 16 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pagina 16 en verder).
Met betrekking tot het onder 4 en 6 ten laste gelegde:
7. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL0900-2022346337-6 onder meer betreffende een vuurwapen met goednummer 3078755.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2022346337-17 van 20 februari 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] werkzaam bij de politie Eenheid Midden Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Opsporing, Team Forensische Opsporing Wapens Munitie Explosieven.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde:
9. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0900-2022314049-90 van 26 november 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (doorgenummerde pagina 358 en verder).
10. Een proces verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2022314049-3 van 23 oktober 2022, in de wettelijk vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pagina 29 en verder).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.op 16 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.op 16 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.
op 16 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere (onbekend gebleven) persoon/personen, te weten voorbijganger(s) in de IJ-hal van het Centraal Station, opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van en/of in de nabijheid van die voornoemde persoon/personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 16 oktober 2022 te Amsterdam, een wapen van Categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
5.
op 23 oktober 2022 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
op 23 oktober 2022 te Almere, een wapen van categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat zowel in Amsterdam als in Almere sprake is van (putatief) noodweer(exces), zodat verdachte niet strafbaar is, dan wel de feiten niet strafbaar zijn.
Amsterdam
Verdachte is in Amsterdam door [slachtoffer 1] en twee of drie anderen aangevallen van verschillende kanten. Verdachte kon zich dan ook niet aan de situatie onttrekken. Op het moment van schieten was de aanval op verdachte nog niet geëindigd. [slachtoffer 1] had een scherp voorwerp in zijn hand, althans verdachte dacht (en mocht redelijkerwijs menen) dat hij door [slachtoffer 1] met een mes was gestoken. Verdediging met een vuurwapen in reactie op een aanval met een mes op het bovenlichaam van verdachte is niet per definitie disproportioneel. Misschien zou alleen het tonen van het wapen al het gewenste effect hebben gehad, maar verdachte was in blinde paniek en verkeerde in doodsangst. Daarbij geldt dat verdachte, volgens de psycholoog, niet goed in staat is om de mate van dreiging te relativeren, zijn angst te controleren en alternatieve manieren te overwegen om het conflict te de-escaleren.
Almere
Ongeveer zes weken voor het incident in Almere is er een confrontatie geweest tussen [slachtoffer 3] en een vriend van verdachte. Verdachte heeft hen uit elkaar gehaald, waarna [slachtoffer 3] en die vriend zijn vertrokken. Enige tijd later kwam [slachtoffer 3] met twee anderen terug om verhaal halen. Verdachte is toen door één van die twee anderen onder schot gehouden en het vuurwapen is afgegaan, toen een vriend van verdachte het wapen probeerde te pakken. Toen [slachtoffer 3] op 23 oktober 2022 tegen verdachte zei: ‘Wil je zien dat ik op jou schiet?’, is verdachte dan ook in paniek geraakt en heeft hij uit zelfverdediging op [slachtoffer 3] geschoten. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij daar ter plekke door [slachtoffer 3] zou worden beschoten.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte in een week tijd tweemaal een vuurwapen heeft getrokken en gebruikt en daarmee heel snel en makkelijk heeft gegrepen naar zeer ernstig en potentieel dodelijk geweld. Op het Centraal Station te Amsterdam had verdachte slechts een paar weinig adequate trappen en klappen gekregen en schoot hij terwijl [slachtoffer 1] al op de vlucht was geslagen en in Almere heeft [slachtoffer 3] slechts gezegd: ‘Wil je zien dat ik op jou schiet?’ nadat diezelfde [slachtoffer 3] al eerder probeerde weg te komen maar daarbij juist werd tegengehouden. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] een steekwapen vasthield en dat [slachtoffer 3] ten tijde van de confrontatie ongewapend was. Na beide incidenten heeft verdachte zich vervolgens uit de voeten gemaakt en is verdachte pas met een verklaring voor zijn handelen gekomen na kennisname van de bewijsmiddelen. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan verdachte redelijkerwijs (abusievelijk) kon veronderstellen dat hij zich moest verdedigen door te schieten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Voor noodweerexces moet het aannemelijk zijn dat verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die door een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Amsterdam
Naar het oordeel van de rechtbank was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding sprake op het moment dat verdachte werd getrapt en geslagen door (de groep van) [slachtoffer 1] . Die aanranding eindigde echter nadat verdachte zijn wapen trok, omdat [slachtoffer 1] bij het zien daarvan direct omdraaide en wegvluchtte. Dat betekent dat het beroep op noodweer en intensief noodweerexces faalt.
Het beroep op extensief noodweerexces faalt eveneens, omdat de verdediging van verdachte (het neerschieten van [slachtoffer 1] ) pas is gestart op het moment dat [slachtoffer 1] al vluchtte. Evenmin is sprake van tardief noodweerexces omdat het neerschieten van iemand die vlucht op grond van de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als aanvallend en niet als verdedigend. Tot slot faalt ook het beroep op putatief noodweerexces, omdat verdachte in redelijkheid niet kon denken zich te moeten verweren tegen een persoon die al aan het vluchten was.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in het algemeen minder bang is na het drinken van alcohol en dat hij voor het schietincident had gedronken. Dat stemt overeen met de beelden in het dossier, waarop verdachte niet de indruk wekt in paniek te zijn.
Almere
Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De vraag van [slachtoffer 3] “Wil je zien dat ik op jou schiet?” is onvoldoende dreigend voor het aannemen van een noodweersituatie, omdat het alleen om een verbale bedreiging gaat terwijl [slachtoffer 3] niet gewapend was en daarvoor al probeerde weg te fietsen. Dat [slachtoffer 3] betrokken zou zijn geweest bij een eerder schietincident maakt nog niet dat op 23 oktober 2022 sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding. [slachtoffer 3] was bij dat eerdere incident ook niet degene die een wapen had dan wel een schot zou hebben gelost. Uit deze omstandigheden volgt dan ook dat verdachte redelijkerwijs niet kon menen dat hij zich moest verdedigen door [slachtoffer 3] neer te schieten.
Het beroep op (putatief) noodweerexces kan daarom niet slagen.
Gelet op het voorgaande is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden. Ook is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 primair, en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zoals de reclassering heeft geadviseerd in haar advies van 3 juli 2023.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Raadsvrouw Pothast heeft aangevoerd dat verdachte goede intenties heeft en niet is gehard. Hij is beperkt, verwaarloosd en getraumatiseerd. Verdachte heeft een verkeerde afslag genomen en dat is twee keer volstrekt uit de hand gelopen. Door zijn beperkte intellectuele vermogens heeft verdachte ook beperkte gedragskeuzes. Daarom heeft de psycholoog ook geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is gemotiveerd er iets van te maken, maar het ontbreekt hem aan de capaciteiten en vaardigheden om dat zelfstandig te doen. Hij heeft echter eerder met succes meegewerkt aan begeleid wonen en behandeling bij De Waag. Hij heeft zich toen positief, open en begeleidbaar opgesteld, waarna de verhouding met de moeder van zijn kinderen enorm is verbeterd en zijn problematiek op verschillende leefgebieden is gestabiliseerd. Verdachte is gek op zijn kinderen bij twee verschillende vrouwen en zij zijn gek op hem. Bij de oplegging van straf moet er perspectief zijn voor verdachte en voor zijn kinderen. De verdediging vraagt dan ook om oplegging van een milde straf, zoals een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 2 voorwaardelijk, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De oplegging van een 38z-maatregel is te ingrijpend en niet passend. Deze maatregel is in de eerste plaats bedoeld voor terbeschikkinggestelde zeden- en/of zware gewelddelinquenten (met name wanneer kinderen bij het strafbare feit waren betrokken), die terugkeren in de maatschappij.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte droeg steeds een geladen vuurwapen bij zich en heeft daarmee op een druk treinstation in Amsterdam op aangever [slachtoffer 1] geschoten. Na door de romp van [slachtoffer 1] te zijn gegaan is de kogel ook door de voet van [slachtoffer 2] gegaan. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , op [slachtoffer 2] en op (een) onbekend gebleven omstander(s). Een week later heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door op de openbare weg in Almere met hetzelfde vuurwapen op [slachtoffer 3] te schieten, waardoor [slachtoffer 3] verlamd is geraakt. Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] pijn, letsel en geestelijk trauma toegebracht en afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid dat zij in het bijzonder en het publiek in het algemeen in de Nederlandse openbare ruimte zouden moeten kunnen hebben. Gelet hierop is in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur aangewezen.
Daar staat echter het volgende tegenover. Verdachte heeft zich (misplaatst) bedreigd gevoeld, heeft in totaal tweemaal geschoten en werd in Amsterdam ook daadwerkelijk aangevallen. Voorts is verdachte Pro Justitia onderzocht door GZ-psycholoog S.J.D. Dijkstra, die daarvan op 3 mei 2023 rapport heeft uitgebracht. De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte een IQ heeft van 60 en daarmee moet worden aangemerkt als licht verstandelijk beperkt. Door die beperking is verdachte niet goed in staat om in complexe situaties het overzicht te bewaren en de mogelijke consequenties van beslissingen te overzien. Op dergelijke momenten is hij niet goed in staat om de mate van dreiging te relativeren, het hoofd koel te houden en alternatieve manieren te overwegen om het conflict te laten de-escaleren. De psycholoog adviseert daarom het ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico op soortgelijke geweldsdelicten, zonder behandeling, begeleiding en/of toezicht, in als hoog. Geadviseerd wordt behandeling gericht op het voorkomen van recidive (waaronder ook moet worden begrepen behandeling vanwege het gebruik van verdovende middelen), waarbij rekening wordt gehouden met de beperkte leerbaarheid van verdachte, begeleid wonen en ondersteuning bij praktische zaken en bij het aanbrengen van structuur. Bij een gevangenisstraf van meer dan vier jaren zou volgens de psycholoog kunnen worden gedacht aan een GVM. In het reclasseringsadvies van 3 juli 2023 heeft A. Oude Lenferink, reclasseringswerker bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering ook de oplegging van een GVM geadviseerd.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte, wanneer hij weer op vrije voeten wordt gesteld, op niet vrijblijvende wijze de hulp, steun en behandeling krijgt die noodzakelijk zijn om het recidiverisico te verlagen. De rechtbank zal verdachte dan ook de GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. In de ingrijpendheid van die maatregel in het persoonlijke leven van verdachte en in de mogelijk lange duur van die maatregel, ziet de rechtbank aanleiding de duur van de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk te matigen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert de vergoeding van € 573,44 aan materiële schade en van € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade betreft: het eigen risico in 2022 van € 194,- (uitdraai overzicht zorgverzekeraar VinkVink), het eigen risico in 2023 van € 16,79 (uitdraai overzicht zorgverzekeraar VinkVink), fysiotherapiekosten van € 137,80 (factuur d.d. 6 december 2022), fysiotherapiekosten van € 39,95 (factuur d.d. 3 januari 2023) en beschadigde schoenen á € 184,90 (uitdraai Ideal-betaling).
8.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen worden toegewezen zoals deze zijn gevorderd.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
Raadsman Rijnsburger betwist de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De overgelegde medische informatie is onduidelijk, steunt veelal op informatie van [slachtoffer 1] zelf, terwijl sprake lijkt van verslavingsproblematiek. Daarbij heeft [slachtoffer 1] verdachte belaagd, zodat moet worden gematigd in het kader van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank dient de vordering dan ook niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen bij gebrek aan voldoende onderbouwing, dan wel zeer terughoudend gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid.
[slachtoffer 2]
Raadsman Rijnsburger heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadeposten voldoende zijn onderbouwd, behalve met betrekking tot de schoenen. Uit het betaalbewijs blijkt niet welk goed is gekocht, terwijl de onderneming in kwestie ogenschijnlijk alleen echte voetbalschoenen (met noppen) verkoopt. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de gevorderde schadevergoeding niet wordt gerechtvaardigd door de overgelegde medische stukken. Het operatief ingrijpen is beperkt gebleven en de in het kader van de vordering gestelde verdergaande problemen zijn niet onderbouwd. Er dient dan ook een terughoudende schatting plaats te vinden.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Immaterieel
Vast staat dat aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het respectievelijk onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek hebben zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van hun immateriële schade aangezien zij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk en geestelijk letsel hebben opgelopen. Zij zijn immers neergeschoten en een dergelijke, ernstige geweldsdaad brengt gewoonlijk ook geestelijk trauma met zich.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank naar billijkheid de immateriële schade van [slachtoffer 1] op € 15.000,- en van [slachtoffer 2] op € 7.500,- beide vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Het door verdachte tegen [slachtoffer 1] toegepaste geweld staat zodanig buiten verhouding tot het door [slachtoffer 1] tegen verdachte toegepaste geweld, dat de rechtbank daarin geen aanleiding ziet om de vergoeding te verminderen.
Met betrekking tot de immateriële schade zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De behandeling van zijn vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering wat dat betreft onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materieel
Gelet op de inhoud van het dossier en de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde uitdraai van een betaling, acht de rechtbank de materiële schade aan de schoenen van [slachtoffer 2] voldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade rechtstreeks is toegebracht door het onder 2 bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vergoeding van de materiële schade dan ook toewijzen zoals gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente over de kosten van de schoenen vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, over het eigen risico in 2022 vanaf de laatst genoemde behandeldatum in 2022 (12/12/22), over het eigen risico in 2023 vanaf de laatst genoemde behandeldatum in 2023 (27/3/23) en over de fysiotherapiekosten vanaf de factuurdata.
Tenuitvoerleggingskosten
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de tenuitvoerleggingskosten, in beide gevallen tot op heden begroot op nihil.
Schademaatregelen
Teneinde te bevorderen dat de toekende schadevergoedingen door verdachte worden betaald en de benadeelde partijen in dat opzicht te ontlasten, zal de rechtbank ook schadevergoedingsmaatregelen opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Onder 1 (primair), 2 (primair), 3 (primair) en 5 (primair):
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Onder 4 en 6:
Handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, onder a, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 15.000,-(vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade en van
€ 573,44(vijfhonderddrieënzeventig euro en vierenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Van de schade is:
- € 7.500,- ( immateriële schadevergoeding) ontstaan op 16 oktober 2022;
- € 184,90 ( materieel, schoenen) ontstaan op 16 oktober 2022;
- € 137,80 ( materieel, fysiotherapie) ontstaan op 6 december 2022;
- € 194,- ( materieel, eigen risico in 2022) op 12 december 2022;
- € 39,95 ( materieel, fysiotherapie) ontstaan op 3 januari 2023;
- € 16,79 ( materieel, eigen risico in 2023) op 27 maart 2023.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden in beide gevallen begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1]
aan de Staat
15.000,-(vijftienduizend euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
110 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2]
aan de Staat

8.073,44,- (achtduizenddrieënzeventig euro en vierenveertig cent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Van de schade is:
- € 7.500,- ( immateriële schadevergoeding) ontstaan op 16 oktober 2022;
- € 184,90 ( materieel, schoenen) ontstaan op 16 oktober 2022;
- € 137,80 ( materieel, fysiotherapie) ontstaan op 6 december 2022;
- € 194,- ( materieel, eigen risico in 2022) op 12 december 2022;
- € 39,95 ( materieel, fysiotherapie) ontstaan op 3 januari 2023;
- € 16,79 ( materieel, eigen risico in 2023) op 27 maart 2023.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
75 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een betalingsverplichting aan de Staat heeft voldaan, de daarmee corresponderende betalingsverplichting aan de benadeelde partij is vervallen en dat andersom hetzelfde geldt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2023.