Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Met de brief van 3 juni 2022 heeft eiser bij verweerder een verzoek om inzage gedaan op grond van artikel 25 van de Wpg. Eiser heeft in dit verzoek gevraagd welke persoonsgegevens verweerder van hem verwerkt, het doel en de rechtsgrond van de verwerking, welke verstrekkingen zijn gedaan aan welke ontvangers vier jaar voorafgaande aan het inzageverzoek en wat de bewaartermijn van de persoonsgegevens is.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het inzageverzoek gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft als volgt besloten:
- in zesentachtig registraties is volledige inzage toegewezen;
- in zeven registraties en vijf rechercheonderzoeken is gedeeltelijke inzage toegewezen;
- in zeven registraties en twee rechercheonderzoeken is inzage volledig geweigerd;
- in acht registraties vallen de gegevens onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en is een besluit op grond van de Wpg niet toegestaan.
3. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld een afspraak te maken om de (gedeeltelijk) toegewezen registraties in te zien. Op 19 december 2022 heeft eiser een door hem geselecteerd aantal registraties ingezien.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat zowel de gedeeltelijke als volledige afwijzing van inzage in de verwerkte persoonsgegevens door verweerder onvoldoende gemotiveerd is. Bovendien stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen beslissing heeft genomen ten aanzien van de registraties die naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zijn ingezonden, omdat op deze gegevens naast de Wjsg ook de Wpg (nog) van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt in dit geschil de (gedeeltelijke) afwijzing van eisers verzoek om inzage in zijn politiegegevens.
6. Verweerder heeft – nadat de rechtbank hierover contact heeft moeten opnemen – pas enkele dagen voor de zitting de geheime stukken ingezonden op basis waarvan het bestreden besluit is genomen. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van deze stukken verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft op zitting de rechtbank toestemming gegeven om deze stukken waar hij geen kennis van heeft mogen nemen te gebruiken bij de beoordeling van zijn beroep.
7. De griffier heeft voorafgaand aan de zitting globaal bekeken of de geheime stukken compleet zijn overgelegd. De rechtbank heeft naar aanleiding hiervan op zitting het vermoeden geuit dat dit niet zo is. Verweerder heeft op zitting nog een ontbrekende ongelakte mutatie, waarover de rechtbank ten onrechte niet beschikte, onder geheimhouding overhandigd. Verder heeft verweerder meegedeeld dat vanwege de grote omvang aan stukken de zeven rechercheonderzoeken niet naar de rechtbank zijn toegestuurd. Verweerder heeft op de zitting verklaard bereid te zijn om alsnog een samenvatting van deze stukken onder geheimhouding in te dienen of deze stukken digitaal onder geheimhouding te overleggen. De rechtbank betreurt het dat verweerder dit probleem en de mogelijke oplossingen niet eerder in de procedure onder de aandacht heeft gebracht. Als verweerder dit wel had gedaan, dan hadden zowel eiser als de rechtbank zich ook eerder over deze mogelijke oplossingen kunnen uitspreken. Aangezien eiser de toegepaste weigeringsgronden ten aanzien van deze rechercheonderzoeken betwist, had het verweerder redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de rechtbank deze stukken nodig heeft voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank zal hierna eerst in gaan op wat verweerder op dit moment wel heeft overgelegd.
8. De rechtbank heeft na de zitting kennis genomen van de stukken die verweerder vertrouwelijk heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat onder deze stukken zich vijf mutaties bevinden die volgens verweerder gedeeltelijk zijn toegewezen. Deze mutaties komen echter niet overeen met de zeven mutaties die worden genoemd in het bestreden besluit onder het kopje ‘Gedeeltelijk toegewezen’. De rechtbank constateert dat verweerder de mutaties [kenmerk 1] en [kenmerk 2] heeft overgelegd en dat deze volgens het bestreden besluit gedeeltelijk zijn toegewezen. De mutaties [kenmerk 3] , [kenmerk 4] , [kenmerk 5] , [kenmerk 6] , [kenmerk 7] heeft verweerder niet onder geheimhouding overgelegd, terwijl deze mutaties volgens het bestreden besluit wel gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft daarentegen de mutaties [kenmerk 8] , [kenmerk 9] , [kenmerk 10] in gelakte en ongelakte vorm ontvangen. Deze mutaties worden in het bestreden besluit echter genoemd onder het kopje ‘Volledig toegewezen’. Verder heeft de rechtbank niet alle volledig afgewezen mutaties van verweerder ontvangen. Op zitting heeft verweerder nog de mutatie [kenmerk 11] overhandigd, maar de mutatie [kenmerk 12] is in zijn geheel niet overgelegd.
9. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de overzichten in het bestreden besluit niet overeenkomen met wat verweerder onder geheimhouding heeft overgelegd. De rechtbank vindt het onverklaarbaar dat mutaties die blijkens het bestreden besluit volledig zijn toegewezen in de beroepsfase in gelakte vorm worden overgelegd alsof deze mutaties gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank kan dan ook niet ervan uitgaan dat de overzichten in het bestreden besluit juist zijn. Dit acht de rechtbank in dit geval des te kwalijker nu verweerder eiser heeft verzocht om een selectie te maken van mutaties die hij wenst in te zien. Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan het inzagerecht op grond van de Wpg. Het bestreden besluit kan dan ook in zoverre niet in stand blijven. Verweerder zal opnieuw moeten bekijken welke mutaties volledig worden toegewezen, gedeeltelijk worden toegewezen of volledig worden geweigerd. Het ligt daarbij in de rede dat verweerder gelet op het voorgaande opnieuw, en nu zonder vooraf van eiser een selectie te verlangen, eiser inzage geeft over de volledig toegewezen en gedeeltelijk toegewezen politiegegevens.
10. Nu verweerder in een nieuw besluit opnieuw inzichtelijk dient te maken voor welke mutaties inzage (gedeeltelijk) kan worden toegewezen, heeft het in dit stadium van de procedure geen meerwaarde om de weigeringsgronden van de al overgelegde mutaties te beoordelen. De rechtbank zal de door verweerder toegepaste weigeringsgronden dan ook niet aan de hand van de geheime stukken inhoudelijk toetsen. De rechtbank acht het ook niet in het belang van partijen om op dit moment het onderzoek te heropenen voor het – eventueel in samenvattingsvorm – overleggen van de zeven rechercheonderzoeken. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de motivering van het bestreden besluit te beoordelen, nu dit naar het lijkt zal bijdragen aan een efficiënter vervolg van de procedure.
11. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom bepaalde weigeringsgronden zijn toegepast. De rechtbank volgt eiser in deze beroepsgrond. Op dit punt kent het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit de weigeringsgronden onder a, b en e van artikel 27 van de Wpg toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de motivering voor deze toegepaste weigeringsgronden te summier is. Verweerder kan namelijk niet enkel volstaan met het benoemen van de weigeringsgrond uit de Wpg, maar dient per weigeringsgrond aan te geven waarom deze in dit geval wordt toegepast. De rechtbank wijst in het bijzonder op de toepassing van de weigeringsgronden onder a en onder e waarbij dit in het bestreden besluit helemaal niet is gemotiveerd. Verder dient verweerder een kenbare belangenafweging te maken. Bij deze belangenafweging dient verweerder ook rekening te houden met onder meer het specifieke belang van eiser en bijvoorbeeld de ouderdom van een mutatie. Een belangenafweging heeft verweerder in het bestreden besluit niet gemaakt en dit zal bij een nieuw besluit alsnog dienen te gebeuren. Anders dan eiser heeft bepleit, kan verweerder in beginsel volstaan met een motivering per weigeringsgrond en hoeft zij dit niet per mutatie te doen. De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder aan de toepassing van de weigeringsgronden veelal dezelfde motivering ten grondslag zal leggen. Voor een motivering per mutatie ziet de rechtbank in dit geval geen meerwaarde.
12. Verweerder heeft voor acht registraties in het bestreden besluit aangegeven dat deze vallen onder de gegevens uit de Wjsg en dat daarom een besluit op grond van de Wpg niet is toegestaan. In het verweerschrift en op zitting heeft verweerder dit standpunt verlaten en te kennen gegeven dat de Wpg ook voor deze registraties van toepassing is. De rechtbank overweegt dat aan het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder dient dan ook alsnog een besluit op het verzoek te nemen ten aanzien van deze registraties.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient opnieuw te beoordelen voor welke mutaties inzage (gedeeltelijk) wordt toegewezen en voor welke mutaties dit wordt geweigerd. Daarbij dient verweerder eiser opnieuw de mogelijkheid te bieden om alle (gedeeltelijk) toegewezen mutaties in te zien. Verder dient verweerder per weigeringsgrond nader te motiveren waarom deze weigeringsgrond is toegepast en daarbij ook een belangenafweging te maken. Daarnaast moet verweerder ook nog een standpunt innemen ten aanzien van de acht registraties waarop eerder ten onrechte het standpunt is ingenomen dat de Wpg niet van toepassing is. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).