ECLI:NL:RBAMS:2023:5817

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
13/028436-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, is in Nederland ingeschreven en heeft de Poolse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek heeft meerdere zittingen gekend, waarbij de opgeëiste persoon steeds werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft in eerdere zittingen de behandeling van de vordering geschorst om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven het EAB in Polen te laten intrekken. Tijdens de zitting van 27 juli 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW, en dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft en de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. De rechtbank heeft tevens de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028436-23 (was 13/751537-18)
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 27 augustus 2014 door
the Judge of the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 januari 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd om, kort samengevat, de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen via zijn Poolse advocaat te bewerkstelligen dat het EAB wordt ingetrokken.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 11 mei 2017
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 24 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman,
mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen het in Polen ingeslagen traject om het EAB te laten intrekken laten voortzetten.
Zitting 3 januari 2019
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 3 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de reeds met dertig dagen verlengde termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen, voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 17 januari 2019 geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [1]
Zitting 27 juli 2023
De rechtbank heeft het onderzoek 27 juli 2023 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 14 juni 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. S.J. Wirken. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt onder meer melding gemaakt van een
cumulative judgmentvan
the District Court in Radomvan 4 oktober 2017 (zaaknummer: II K 493/17).
Hieraan liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
a summary judgment of the District Court in Radomvan 19 februari 2009 met zaaknummer VIII K 2252/08;
a judgment of the District Court in Radomvan 31 augustus 2009 met zaaknummer II K 378/09;
a judgment of the District Court in Radomvan 21 oktober 2009 met zaaknummer II K 456/09;
a judgment of the District Court in Radomvan 25 februari 2018 met zaaknummer II K 169/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en
27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.(Tussen)uitspraak 17 januari 2019

In de (tussen)uitspraak van 17 januari 2019 heeft de rechtbank reeds de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd bij de vonnissen met zaaknummers VIII K 2252/08, II K 456/09 en II K 169/10. Deze uitspraak heeft daarom slechts nog betrekking op het verzamelvonnis met zaaknummer II K 493/17 en het onderliggende vonnis met zaaknummer II K 378/09.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In de tussenuitspraak van 17 januari 2018 heeft de rechtbank in punt 5 geoordeeld dat met betrekking tot het verzamelvonnis met zaaknummer II K 493/17 de situatie zoals genoemd in artikel 12, aanhef en onder b OLW zich voordoet en dat met betrekking het onderliggende vonnis met zaaknummer II K 378/09 artikel 12 niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
Verder is onder 6 van die tussenuitspraak vastgesteld dat sprake is van een feit dat dubbel strafbaar is. De onder 5 en 6 van die tussenuitspraak gegeven overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraffen en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Onder 7 van de tussenuitspraak van 17 januari 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan alle (toenmalige) drie voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid (oud), OLW. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Met de raadsman en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verkregen duurzaam verblijfsrecht in de tussentijd niet is doorbroken. Uit de brieven van de IND van 20 september 2018 en 21 juli 2023 volgt dat nog steeds niet de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.
De raadsman heeft verzocht deze gevangenhouding niet te bevelen, zodat de opgeëiste persoon zich na oproep voor de tenuitvoerlegging van de straf zelf kan melden. De raadsman heeft hierbij gewezen op de ouderdom van de feiten, de zeer lange duur van de overleveringsprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, die onder meer bestaan uit het stuklopen van zijn relatie door deze slepende procedure.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie, echter geen aanleiding om het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW, te schorsen. De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde redenen van de raadsman niet zodanig zijn dat deze nopen tot schorsing van de gevangenhouding en wijst het verzoek van de raadsman daarom af.
Nu ten aanzien van het aan het verzamelvonnis onderliggende vonnissen met zaaknummers VIII K 2252/08, II K 456/09 en II K 169/10 de overlevering al is geweigerd op grond van artikel 12 OLW en de rechtbank geen beslistermijn meer heeft, is het aan de minister van Justitie en Veiligheid om, naar analogie van artikel 2:12, tweede lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties met de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit in overleg te treden over welk (resterend) deel van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf niet door de weigeringsgrond van artikel 12 OLW wordt geraakt.

7.Beslissing

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6aen 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Judge of the Regional Court in Radom(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van het gedeelte van de in overweging 3 bedoelde verzamel-vrijheidsstraf in Nederland dat betrekking heeft op het feit waarvoor de opgeëiste persoon in het vonnis met referentienummer II K 493/17 is veroordeeld, met in achtneming van hetgeen in overweging 6., laatste alinea, is overwogen.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.