ECLI:NL:RBAMS:2023:5821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
13/028362-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van de Overleveringswet (OLW). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen, op 18 mei 2015. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1977, is in Nederland verblijvend en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar opgelegd gekregen, waarvan nog één jaar resteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting van de rechtbank om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en er geen verwachting is dat zij haar verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland. Het verzoek van de raadsman om de gevangenhouding te schorsen is afgewezen, omdat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden heeft gezien die dit rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028362-23 (was 13/751539-15)
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2015 door
the Regional Court in Poznan(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 juni 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. L. Huigsloot, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [1]
Zitting 27 juli 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 juli 2023 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 28 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.P.D. Visser, advocaat in Leiden en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een vonnis van
the District Court Poznan-Grunwald and Jezycein Poznan van
19 november 2010, waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke samengestelde gevangenisstraf van 2 jaar is opgelegd (referentienummer: VIII K 935/10);
- een beslissing van
the District Court Poznan-Grunwald and Jezycein Poznan van
25 juni 2012, waarbij de tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straf is bevolen (referentienummer: VIII Ko 1335/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voormelde vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar,
11 maanden en 29 dagen.
Voormeld vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Vonnis vanthe District Court Poznan-Grunwald and Jezycein Poznan van19 november 2010
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Beslissing vanthe District Court Poznan-Grunwald and Jezycein Poznan van 25 juni 2012
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het “triggerende strafbare feit”, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [3]
De rechtbank begrijpt uit de aanvullende informatie van 11 juli 2023 dat de reden dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is bevolen, is gelegen in het feit dat de opgeëiste persoon niet aan de aan haar opgelegde verplichting heeft voldaan. Zij heeft namelijk niet de aan haar opgelegde betalingsverplichting aan de slachtoffers voldaan.
De rechtbank overweegt dat – volgens vaste rechtspraak – artikel 12 OLW niet ziet op beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, voor zover deze de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet wijzigen. [4] In deze zaak is aanvankelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar opgelegd die bij beslissing van 25 juni 2012 ten uitvoer is gelegd. Deze laatste beslissing valt daarom
nietonder de reikwijdte van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid : feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraffen en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Uit het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2018 blijkt dat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op dat moment ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Met de raadsman en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verkregen duurzaam verblijfsrecht in de tussentijd niet is doorbroken.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet het recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brieven van de IND van 24 juli 2017 en 5 juli 2023 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke maximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

6.Verzoek schorsing bevel gevangenhouding ex artikel 27 lid 4 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota verzocht i) deze gevangenhouding niet te bevelen of ii) deze te schorsen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Hij heeft betoogd dat gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, na de beslissing tot overname van de tenuitvoerlegging door Nederland, de mogelijkheid zou moeten bestaan om te onderzoeken of de tenuitvoerlegging kan plaatsvinden op een alternatieve manier, bijvoorbeeld door elektronisch toezicht of huisarrest. De raadsman heeft hierbij gewezen op het feit dat hij een gratieverzoek zal indienen, de oude en relatief geringe ernst van de feiten en de zeer lange duur van de overleveringsprocedure en de persoonlijke omstandigheden, bestaand uit een herniaoperatie met nabehandeling en de hulp bij de zorg voor haar kleinkinderen, van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat de raadsman geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die schorsing van de gevangenhouding rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het feit dat de overlevering aan Polen wordt geweigerd en de tenuitvoerlegging van de in Polen aan de opgeëiste straffen in Nederland plaatsvindt, zal de gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf worden bevolen. Het Openbaar Ministerie beslist over de wijze waarop de straf wordt tenuitvoergelegd en of de uitkomst van een eventueel in te dienen gratieverzoek wordt afgewacht.
De rechtbank ziet daarnaast ook geen aanleiding om het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW, te schorsen. De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde redenen van de raadsman niet zodanig zijn dat deze nopen tot schorsing van de schorsing van de gevangenhouding en wijst het verzoek van de raadsman daarom af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7, van de Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznan(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.
4.ie het arrest Ardic (C-571/17 PPU).