3.1.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft benadrukt dat de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, omdat uit de aanvullende gegevens blijkt dat in het hoger beroep alleen over de strafoplegging is geoordeeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie deelt het standpunt van de raadsman dat zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. De officier van justitie heeft zich voorts met betrekking tot de procedure in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er is namelijk geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat uit de aanvullende informatie van
7 juli 2023 en 14 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Verder heeft de opgeëiste persoon persoonlijk de instructie over zijn rechten en verplichtingen gekregen, inclusief de inhoud van artikel 139 van de Code of Criminal Procedure. De oproep voor de zitting voorafgaand aan het vonnis is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens zijn verhoor door de officier van justitie heeft opgegeven. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum Amsterdam (IRC) heeft in een schrijven van
4 juli 2023 onder andere de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
Were the appellate proceedings a trial de novo in the meaning of the Judgment of the
Court of Justice of the European Union in Tupikas (10 august 2017, C-270/17 PPU,
ECLI:EU:C:2017:628) where a re-examination, in fact and in law, of the merits of the
case has taken place?
Op 7 juli 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vraag als volgt beantwoord:
‘The appeal proceedings in the case of [opgeëiste persoon] were not a "de novo" trial within the meaning of the judgment of the Court of Justice of the European Union of 10 August 2017 C-270/17 PPU in the Tupikas case. lndeed, the Court of Appeal did not rule on guilt, but only on the penalty.”
De rechtbank stelt vast dat uit de verstrekte informatie lijkt voort te vloeien dat in hoger beroep opnieuw inhoudelijk over de op te leggen straf is geoordeeld en niet opnieuw over de schuld van de opgeëiste persoon is geoordeeld.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
Nu in hoger beroep slechts de strafoplegging aan de orde is gesteld, vallen zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden beoordeeld.
Procedure in eerste aanleg
De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd, dat deze advocaat aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Procedure in hoger beroep
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, terwijl zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 7 juli 2023 en 14 juli 2023 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek bij de procedure in eerste aanleg een adres heeft opgegeven en dat de opgeëiste persoon persoonlijk de instructie over zijn rechten en verplichtingen heeft gekregen, inclusief de inhoud van artikel 139 van de Code of Criminal Procedure. Zijn gemachtigd advocaat heeft hoger beroep ingesteld en de oproep voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, omdat het niet aannemelijk is dat de in eerste aanleg gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon zonder overleg met en instructie door de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend. De opgeëiste persoon had op de hoogte kunnen zijn van het verloop van de procedure in hoger beroep via zijn advocaat. Indien hij heeft nagelaten om hierover bij zijn advocaat te informeren, is sprake van kennelijke onzorgvuldigheid, die voor rekening van de opgeëiste persoon dient te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij, zo hij door zijn handelwijze al niet (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, hij toch op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie over dat proces.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.