ECLI:NL:RBAMS:2023:5824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
13/161143-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in verband met een Pools Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering dateert van 28 september 2018 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De zaak is behandeld in een openbare zitting op 20 november 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek geschorst in afwachting van een actueel IND-advies en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Op 27 juli 2023 is het onderzoek hervat, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken. Desondanks is de rechtbank verplicht om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verworven in Nederland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, wat een rechtmatig belang voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/161143-23 (was 13/751107-18)
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2017 door
the Circuit Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
verblijfadres: [adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 20 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het onderzoek is bij tussenuitspraak van 4 december 2018 geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een actueel IND-advies op te vragen en in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op 28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld. [1]
Zitting 27 juli 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 juli 2023 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 4 december 2018. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. S.J. Wirken en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F.P. Slewe, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van 5 vonnissen van
the District Law Court in Dzierżoniów(Polen):
een vonnis van 28 oktober 2010, met kenmerk: II K 1136/10, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar;
een vonnis van 28 oktober 2010, met kenmerk: II K 1153/10, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 10 maanden;
een vonnis van 3 november 2010, met kenmerk: II K 1261/10, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar;
een vonnis van 2 november 2010, met kenmerk: II K 1277/10, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar;
een vonnis van 18 januari 2012, met kenmerk: II K 1247/11, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 6 maanden. Deze uitspraak is in hoger beroep bekrachtigd op 9 mei 2012 door
the Circuit Law Court of Świdnica(Polen).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraffen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4. Genoegzaamheid, strafbaarheid en feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De rechtbank heeft onder 4 van de tussenuitspraak van 4 december 2018 geoordeeld dat het EAB genoegzaam is, onder 6.1 dat een lijstfeit is aangekruist en onder 6.2 dat de overige feiten ook in Nederland strafbaar zijn. De onder 4 en 6.1 en 6.2 van deze tussenuitspraak gegeven overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

In de tussenuitspraak van 4 december 2018 heeft de rechtbank in punt 5 geoordeeld weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting die tot de vonnissen 1 tot en met 4 hebben geleid en bij de behandeling van het hoger beroep die tot de beslissing van vonnis 5 heeft geleid.
De bij vonnis 1 tot en met 4 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn volgens de aanvullende informatie van 7 juli 2023 omgezet naar onvoorwaardelijke gevangenisstraffen omdat de opgeëiste persoon opnieuw voor een nieuw strafbaar feit werd veroordeeld:
In response to your letter of 05 July 2023 the Circuit Court of Law in Świdnica Enforcement Section at the 3rd Criminal Division hereby confirms that the fact that during the probation period, i.e. on the 27th of April 2011, [opgeëiste persoon] committed an offence specified in Article 286 §1 of C.Pen., which he was convicted of and sentenced for under the judgement rendered by the District Court of Law in Dzierżoniów on the 18"' of January 2012, reference II K 1247/11, was the reason for ordering the execution of the conditionally suspended sentences of imprisonment imposed on him in cases II K 1136/10, II K 1153/10, II K 1261/10 and II K 1277/10.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het “triggerende strafbare feit”, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [3]
De rechtbank maakt uit de aanvullende informatie van 7 juli 2023 op dat de opgeëiste persoon tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan als gevolg waarvan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen is bevolen. De uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe “triggerende” strafbare feit moet dan ook op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Bij het vonnis van 18 januari 2012 van
the District Law Court in Dzierżoniów(Polen), met kenmerk: II K 1247/11, is de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis 1 tot en met 4 opgelegde voorwaardelijke straffen bevolen. Deze uitspraak is in hoger beroep bekrachtigd op 9 mei 2012 door
the Circuit Law Court of Świdnica(Polen). De rechtbank heeft onder punt 5 van de tussenuitspraak van 4 december 2018 reeds geoordeeld dat artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure in hoger beroep.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Onder punt 7 van meergenoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de (toenmalige) eerste twee voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid (oud), OLW. Dit oordeel houdt in dat de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht heeft verworven wegens een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van vijf jaar en Nederland rechtsmacht heeft. De hieraan ten grondslag liggende overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Zoals gezegd, is het onderzoek ter zitting heropend voor het verkrijgen een actueel advies van de IND om na te gaan of ook aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan, namelijk dat de aan de opgeëiste persoon opgelegde Poolse straffen er niet toe leiden dat hij zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
Met de raadsman en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verkregen duurzaam verblijfsrecht (de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander) in de tussentijd niet verloren is gegaan. Aan de eerste voorwaarde wordt dus nog steeds voldaan.
Uit de brief van de IND van 24 juli 2023 volgt daarnaast dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Het feit van vonnis 5 (II K 1247/11) is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
oplichting
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Świdnica(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.